ECLI:NL:CRVB:2005:AT8358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens niet aanvaarden van passende arbeid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de weigering van de WW-uitkering aan appellant, die in 2000 in het genot van een WW-uitkering was. Na een werkhervatting en vakantie werd deze uitkering in augustus 2001 heropend. Appellant had in april 2002 een sollicitatiegesprek bij een werkgever, die hem een functie als CAD-tekenaar aanbood met een bruto salaris van € 2.250,-- per maand. Appellant heeft deze functie echter niet geaccepteerd, omdat hij vond dat het salaris niet voldoende verschilde van zijn uitkering en er onduidelijkheid bestond over de thuiswerkplek en de kosten daarvan.
De rechtbank oordeelde dat de aangeboden functie passend was en dat appellant onvoldoende had gedaan om duidelijkheid te verkrijgen over de thuiswerkplek. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat er geen sprake was van een werkaanbod en dat de opgelegde maatregel onevenredig was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de brief van de werkgever voldoende concreet was om als een werkaanbod te worden beschouwd. De Raad concludeerde dat de aangeboden functie passend was, gezien de opleiding en ervaring van appellant, en dat de onduidelijkheden omtrent thuiswerken niet in de weg stonden aan het aanvaarden van de functie.
De Raad oordeelde verder dat de opgelegde maatregel terecht was, omdat appellant niet had voldaan aan de verplichting om passende arbeid te aanvaarden, zoals vastgelegd in de Werkloosheidswet. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat er geen mogelijkheid was om de maatregel te beperken tot de duur van de aangeboden arbeidsovereenkomst.