ECLI:NL:CRVB:2005:AT8096
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over herziening WAO-uitkering en geschiktheid voor deeltijdwerk met begeleiding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening van haar WAO-uitkering aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep behandelt het geschil dat voortvloeit uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.M. Bakx-van den Anker, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar uitkering met ingang van 2 april 1999 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Deze herziening is gebaseerd op een rapport van psychiater R. Tonneyck, waarin wordt gesteld dat appellante in staat is om part-time te werken met intensieve begeleiding.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de begeleiding van appellante naar een combinatie van zorg voor haar kind en part-time werk niet zinvol was, gezien de theoretische schatting van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante betwist in hoger beroep dat haar uitkering kan worden herzien zolang er geen sprake is van de noodzakelijke begeleiding en opbouw, zoals aangegeven door de psychiater. De Raad overweegt dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in strijd is met de huidige beoordeling en dat er geen bewijs is dat appellante volledig arbeidsongeschikt was per 2 april 1999.
Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is genomen op 8 juni 2005, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld en de uitspraak openbaar is gemaakt.