[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder gedaagde wordt in dit geding mede het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk begrepen, welk college zijn bevoegdheden ter uitvoering van de Algemene bijstandswet (Abw) per 1 januari 2004 heeft overgedragen aan het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 juni 2004, reg.nr. 03/1341 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 31 mei 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.G. van Binnendijk, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 9 oktober 2002 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor reiskosten naar Engeland in verband met een medisch consult. Gedaagde heeft naar aanleiding van deze aanvraag en de op 21 november 2002 door appellant verstrekte gegevens het volgende geconstateerd.
“Belanghebbende heeft het volgende overgelegd:
- reisticket van 11-11-02 (heen) en retour op 14-11-02; kosten EUR 89,00.
- een brief van het Moorfields Eye Hospital van 23-09-02 i.v.m. de afspraak van woensdag 13-11-02 om 9.00 uur ij Clinic Corj, lokatie clinic 4. Deze brief is gericht aan [appellant], [adres], Woodberry Down Estate in London, N4 1QN. Dit adres is niet bekend bij GSD.
- belanghebbende heeft een blanko brief van 13-11-02 ingeleverd waarop vermeld staat dat een heer [appellant] Moorfield heeft bezocht tussen 03.00 uur en 11.30 uur.
Belanghebbende heeft niet alle gevraagde gegevens overgelegd:
- schriftelijke verklaring van de behandelend arts op officieel briefpapier ontbreekt.
- niet duidelijk dat het om de heer [appellant] van de [adres 1] van [naam gemeente ] gaat (geboortedatum en adres van belanghebbende ontbreken).
- doel bezoek is niet vermeld (oogcontrole of oogbehandeling)”.
Bij brief van 18 december 2002 heeft gedaagde appellant verzocht, voorzover van belang, een schriftelijke verklaring te verstrekken van de bezochte oogarts op officieel briefpapier waaruit duidelijk blijkt dat appellant op een bepaalde datum bij die arts voor consult was, en waarin tevens duidelijk vermeld dient te staan wat het doel van het bezoek was (oogcontrole of oogbehandeling). Verzocht is deze gegevens voor 1 februari 2003 te verstrekken. Tevens is appellant meegedeeld dat indien hij geen gehoor geeft aan dit verzoek, zijn aanvraag niet verder in behandeling zal worden genomen.
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft gedaagde besloten de aanvraag van 9 oktober 2002 op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling te laten op de grond dat appellant niet alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens heeft ingeleverd, zodat gedaagde niet kan beoordelen of, en zo ja, in welke mate aan appellant bijstand dient te worden verleend.
Bij besluit van 6 mei 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 11 februari 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 mei 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb (tekst tot 1 juli 2004) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Gedaagde heeft bij brief van 18 december 2002 appellant verzocht zijn aanvraag van 9 oktober 2002 aan te vullen met onder meer de hierboven genoemde gegevens. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat gedaagde terecht om die nadere gegevens heeft verzocht nu die noodzakelijk zijn om inzicht te verkrijgen in de noodzaak van de gemaakte kosten. De eerder, op 21 november 2002 door appellant verstrekte gegevens zijn ook naar het oordeel van de Raad onvoldoende, in de hoofdzaak omdat daarin niet door de bezochte oogarts wordt aangegeven wat het doel van het bezoek van 13 november 2002 is geweest. Appellant is in zoverre tekortgeschoten dat hij niet voor 1 februari 2003 aan gedaagde de gevraagde nadere gegevens heeft verstrekt. De Raad is niet gebleken dat appellant niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen over deze gegevens. Hiertoe overweegt de Raad dat gedaagde appellant weliswaar pas na terugkomst uit Engeland om deze gegevens heeft verzocht, doch niet is gebleken dat appellant in de onmogelijkheid heeft verkeerd deze gegevens voor
1 februari 2003 aan gedaagde te verstrekken.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat gedaagde bevoegd was om de op 9 oktober 2002 ingediende aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. Voorts kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
Van strijd met het vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van de Raad in dit geval geen sprake. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ter zake. De omstandigheid dat door appellant overgelegde stukken door gedaagde wel zijn geaccepteerd bij de besluiten op zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor reiskosten van 18 februari 2002 en 27 juni 2002 doet aan de juistheid van die overwegingen niet af.
Ook hetgeen overigens door appellant is aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.