ECLI:NL:CRVB:2005:AT7708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3801 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 18 juni 2003 een eerder besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen bekrachtigde. Dit besluit betrof de intrekking van een tijdelijke ontheffing van de verplichtingen om naar vermogen arbeid in dienstbetrekking te trachten te verkrijgen, zoals vastgelegd in de Algemene bijstandswet (Abw). De ontheffing was oorspronkelijk verleend op 5 juni 1998, maar na heronderzoek op 17 januari 2002 werd appellant arbeidsgeschikt geacht, wat leidde tot de intrekking van de ontheffing.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 mei 2005, waarbij partijen niet verschenen. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank overgenomen. De Raad oordeelde dat de gedaagde, het College van burgemeester en wethouders, zijn besluit om de ontheffing in te trekken, kon baseren op adviezen van de GGD, die op 17 september 2001 en 14 december 2001 waren uitgebracht. Deze adviezen gaven aan dat appellant arbeidsgeschikt was, zij het met enige beperkingen.

De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren overgelegd door appellant die de intrekking van de ontheffing konden onderbouwen. Ook was er geen bewijs dat appellant ten tijde van de beslissing onder medische behandeling stond. Daarom was er geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees een veroordeling in proceskosten af, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2005.

Uitspraak

03/3801 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 juni 2003, reg.nr. 02/688 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een nader stuk aan de Raad gezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 10 mei 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant is bij besluit van 5 juni 1998 tijdelijk ontheffing verleend van de verplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Algemene bijstandswet (Abw). Daarbij is hem wel de verplichting opgelegd zich te melden bij het CAD en volledig mee te werken aan een voor hem opgesteld programma.
Bij besluit van 17 januari 2002 heeft gedaagde na heronderzoek aan appellant meegedeeld dat de bijstand wordt voortgezet en dat de eerder verleende ontheffing is ingetrokken, zodat voor appellant voortaan weer alle in artikel 113, eerste lid, van de Abw opgenomen verplichtingen gelden. Gedaagde heeft zich daarbij gebaseerd op adviezen van de arts J.R.H. Bosch en van de psycholoog M. Brugmans, beiden werkzaam bij de GGD Oostelijk Zuid-Limburg. Blijkens die adviezen is appellant arbeidsgeschikt geacht met enige beperkingen.
Bij besluit van 2 april 2002 heeft gedaagde het tegen het besluit van 17 januari 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 2 april 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 113, eerste lid, van de Abw zijn de verplichtingen opgenomen die gelden voor de belanghebbende die voor de zelfstandige bestaansvoorziening is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking. Artikel 107, eerste lid, van de Abw biedt de mogelijkheid de verplichtingen als bedoeld in dit hoofdstuk niet op te leggen, dan wel van zodanige verplichtingen tijdelijk ontheffing te verlenen, in gevallen waarin daartoe naar het oordeel van burgemeester en wethouders aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard, dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat gedaagde zijn besluit om appellant niet langer ontheffing te verlenen van de verplichting om naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen (artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw) en passende arbeid te aanvaarden (artikel 113, eerste lid, aanhef en onder c, van de Abw) heeft kunnen en mogen baseren op de hierboven vermelde adviezen van de GGD van respectievelijk 17 september 2001 en 14 december 2001. De Raad is niet gebleken dat deze adviezen wat betreft hun wijze van totstandkoming en/of inhoud niet deugdelijk zijn. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om anders te oordelen. Daarbij heeft de Raad tevens in aanmerking genomen dat appellant geen objectieve medische gegevens in het geding heeft gebracht, terwijl evenmin is gebleken dat appellant ten tijde in geding (nog) onder medische behandeling stond.
Voor het benoemen van een deskundige bestaat gelet op het voorgaande geen grond.
De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R.C. Visser.
MvK01065