ECLI:NL:CRVB:2005:AT7533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5863 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herleving van een WW-uitkering en toekenning van nieuw WW-recht

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2005, staat de vraag centraal of de eerder aan appellante toegekende WW-uitkering terecht niet herleeft en of er geen nieuw WW-recht kan worden toegekend. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. Blom, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2003. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de WW-uitkering van appellante niet herleefde en dat er geen nieuw recht op WW kon worden vastgesteld. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in een verweerschrift de standpunten van appellante bestreden.

Tijdens de zitting op 11 mei 2005 is appellante niet verschenen, terwijl gedaagde zich liet vertegenwoordigen door G.J. Samsom. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van het geschil. De Raad concludeert dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen nieuwe feiten of gronden bevatten die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en ziet geen aanleiding om verder in te gaan op de herhaalde feiten en gronden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt derhalve de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken en de feiten zoals weergegeven door de rechtbank vormen het uitgangspunt voor de beoordeling door de Raad.

Uitspraak

03/5863 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.J. Blom, destijds advocaat te Spijkenisse, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 18 november 2003, reg.nr. WW 03/1308 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 mei 2004 heeft mr. N. Desloover, advocaat te Rotterdam, bericht de zaak van mr. Blom te hebben overgenomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 mei 2005, waar appellante niet is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door G.J. Samsom, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt bij zijn beoordeling.
Het gaat in dit geding om de vraag of gedaagde op goede gronden heeft besloten dat de eerder aan appellante toegekende WW-uitkering niet herleeft en haar met ingang van 10 september 2002 geen nieuw WW-recht toe te kennen.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.
Hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen reeds eerder naar voren is gebracht geen nieuwe feiten of gronden. Nu de Raad hetgeen door de rechtbank is vastgesteld en overwogen volledig kan onderschrijven, ziet de Raad geen aanleiding nader op deze herhaalde feiten en gronden in te gaan.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) S. l’Ami.