ECLI:NL:CRVB:2005:AT7533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herleving van een WW-uitkering en toekenning van nieuw WW-recht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2005, staat de vraag centraal of de eerder aan appellante toegekende WW-uitkering terecht niet herleeft en of er geen nieuw WW-recht kan worden toegekend. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. Blom, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2003. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de WW-uitkering van appellante niet herleefde en dat er geen nieuw recht op WW kon worden vastgesteld. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in een verweerschrift de standpunten van appellante bestreden.
Tijdens de zitting op 11 mei 2005 is appellante niet verschenen, terwijl gedaagde zich liet vertegenwoordigen door G.J. Samsom. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van het geschil. De Raad concludeert dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen nieuwe feiten of gronden bevatten die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en ziet geen aanleiding om verder in te gaan op de herhaalde feiten en gronden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt derhalve de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken en de feiten zoals weergegeven door de rechtbank vormen het uitgangspunt voor de beoordeling door de Raad.