ECLI:NL:CRVB:2005:AT7315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5211 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming en rechtspositie van een ambtenaar in het hoger beroep tegen de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg Zuid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg Zuid, naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, die in 1993 is aangesteld als coördinator uitvoering, heeft in hoger beroep gesteld dat zijn rechtspositie onterecht is vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 2 juni 2005 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de benoeming van appellant in de functie bureauchef ICC, waarbij zijn rechtspositie ongewijzigd bleef, niet in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De Raad heeft vastgesteld dat de Korpschef H. Mostert het besluit in mandaat heeft genomen, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor wordt het bestreden besluit vernietigd. De Raad heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het besluit inhoudelijk de rechterlijke toetsing kan doorstaan. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant in eerste aanleg en hoger beroep toegewezen, tot een totaalbedrag van € 1.298,76. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij benoemingen en de rechtspositie van ambtenaren.

Uitspraak

03/5211 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg Zuid, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 september 2003, nr. AWB 02/740 AW E V, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 april 2005, waar namens appellant is verschenen mr. N.D. Dane, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Starmans en F. Gunther, beiden werkzaam bij de politieregio Limburg Zuid.
II. MOTIVERING
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is in 1993 aangesteld in de functie coördinator uitvoering bij een basiseenheid, welke functie was gewaardeerd in salarisschaal 9. Vanaf 1 oktober 1996 is appellant geplaatst in de functie coördinator uitvoering bij de regionale meldkamer, eveneens gewaardeerd in salarisschaal 9. Tijdens beide aanstellingen heeft appellant tijdelijk zijn desbetreffende chefs waargenomen. De functies van die chefs waren gewaardeerd in salarisschaal 10.
1.2. In maart 2001 hebben partijen gesprekken gevoerd over de plaatsing van appellant in de functie bureauchef van het Informatie- en Coördinatie Centrum bij het Bureau Euregionale Zaken/OOV (hierna: bureauchef ICC). Vervolgens is op 25 april 2001 binnen de organisatie van gedaagde bekend gemaakt dat appellant is aangesteld in die functie.
Bij besluit van 8 november 2001 heeft gedaagde appellant met ingang van 5 juni 2001 benoemd in de functie bureauchef ICC. Daarbij is bepaald dat de rechtspositie van appellant ongewijzigd blijft. Voor appellant betekende dit dat hij bleef ingedeeld in salarisschaal 9.
2. Gedaagde heeft het bezwaar van appellant tegen laatstgenoemd besluit bij besluit van 12 april 2002 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank kort gezegd overwogen, dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden als gevolg van de omstandigheden dat in het formatieplan 2000 van het Regiobureau bij de functie bureauchef ICC een schaal 10 is vermeld, dat voorafgaand aan de benoeming van appellant niet is gesproken over de schaalindeling van de functie en dat appellants ambtsvoorganger De Geus werd bezoldigd naar salarisschaal 10. Dat de functie-beschrijving niet overeenstemt met de door appellant verrichte functie, kan volgens de rechtbank niet aan de orde komen omdat appellant de mogelijkheid heeft om een functieonderhoud aan te vragen volgens de daartoe voorgeschreven procedure.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. De gemachtigde van appellant heeft aangevoerd dat zowel het bestreden besluit als het besluit van 8 november 2001 waartegen het bezwaar was gericht in mandaat zijn genomen door Korpschef H. Mostert, hetgeen in strijd is te achten met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad onderschrijft dit standpunt, zodat de beslissing op bezwaar wegens strijd met voormeld artikellid voor vernietiging in aanmerking komt. Dientengevolge moet de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, eveneens worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellant gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
5.1. Nu gedaagde in zijn verweerschrift bij de rechtbank het bestreden besluit uitdrukkelijk voor zijn rekening heeft genomen zal de Raad bezien of er aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5.2. Evenals de rechtbank komt de Raad tot de conclusie dat het in geding zijnde besluit inhoudelijk bezien de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Hij neemt de overwegingen over waarop de rechtbank tot dat oordeel is gekomen en merkt naar aanleiding van het hoger beroep nog het volgende op.
5.3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hem pas door kennisname van het besluit van 8 november 2001 duidelijk is geworden dat zijn rechtspositie gelijk bleef en hij nadien pas op de hoogte kwam van de functiebeschrijving en -waardering. Een en ander moge zo zijn, maar kan niet leiden tot het oordeel dat appellant, in afwijking van de uitkomst van de functiewaardering, aanspraak zou hebben op een salariëring naar schaal 10.
5.4. Ter zitting van de Raad heeft gedaagde desgevraagd toegelicht dat het formatieplan 2000 een intern stuk is ten behoeve van de financiële afdeling en dat daarin per abuis bij de functie bureauchef ICC een salarisschaal 10 is vermeld. Evenals de rechtbank is de Raad met gedaagde van oordeel dat aan een dergelijk stuk geen rechtspositionele aanspraken kunnen worden ontleend.
6. Gezien het vorenstaande wordt de in 5.1. gestelde vraag bevestigend beantwoord
7. De Raad ziet voorts aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en € 10,76 aan reiskosten en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, derhalve in totaal € 1.298,76.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 12 april 2002;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant van in totaal € 1.298,76, te betalen door de politieregio Limburg Zuid;
Bepaalt dat de politieregio Limburg Zuid aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in het totaal € 284,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.
HD
30.05