[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 september 2003, nr. 01/1596 AW 52, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 april 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H.G.M. van de Veerdonk, werkzaam bij ABVAKABO FNV. Namens gedaagde zijn ter zitting verschenen mr. M.J.J. Rutten, verbonden aan CAPRA en T.E.M. de Geeter, werkzaam bij de gemeente [naam gemeente].
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Per 1 september 1988 is appellant aangesteld als chef [afdeling]. Gelijktijdig was appellant onder meer economisch directeur van de Centrale Antenne Inrichting van de gemeente [naam gemeente] (hierna: het gemeentelijke CAI-bedrijf), welk bedrijf onder verantwoordelijkheid stond van de Beheerscommisse CAI van de gemeente [naam gemeente].
1.2. In 1990 hebben de stichting CAI-Zutphen en de gemeente [naam gemeente] de stichting [stichting] opgericht. Appellant is aangesteld als een van de directeuren van de stichting [stichting], welk directeurschap hij verrichtte met toestemming van gedaagde.
1.3. Na een reorganisatie is appellant in 1993 geplaatst in de functie comptabele tevens groepshoofd bij de groep financieel beheer van de afdeling financiën en belastingen van de sector bestuur en burger van de gemeente [naam gemeente]. In de op 15 maart 1993 vastgestelde functiebeschrijving is het voeren van de directie van de stichting [stichting] als functiebestanddeel opgenomen.
1.4. Bij besluit van 22 februari 1994 heeft gedaagde appellant toestemming verleend voor de aanvaarding en uitoefening van de functie van mededirecteur [naam bedrijf]
1.5. Medio 1995 heeft de gemeente [naam gemeente] ingestemd met een fusie van het gemeentelijke CAI-bedrijf en de stichting CAI Zutphen, opgericht door de woningbouwvereniging Zutphen. Om die fusie te verwezenlijken heeft de gemeente [naam gemeente] op 1 januari 1996 [stichting] Netwerken B.V., gevestigd te Zuphen, opgericht (hierna: TNBV). Het gemeentelijke CAI-bedrijf is daarin ingebracht. Deze vennootschap heeft - samengevat - ten doel het oprichten, in stand houden, beheren, verwerven en exploiteren van een technische informatiestructuur voor audio-, video-, informatie- en telecommunicatiediensten met het doel deze infrastructuur onder voorwaarden beschikbaar te stellen aan exploitanten die zich richten op het aanbieden van deze diensten. Kort na de oprichting is de stichting CAI Zutphen door de woningbouw-vereniging Zutphen in TNBV ingebracht. In de statuten van TNBV zijn appellant en
J. Timmerman tot bestuurder benoemd.
1.6. Bij brief van 22 januari 1996 heeft de directie van TNBV de gemeente [naam gemeente] op de hoogte gesteld van zijn oprichting. Daarbij is onder meer meegedeeld dat dit bedrijf de exploitatie verzorgt van circa 75.000 aansluitingen in 14 gemeenten in Gelderland en dat de directie wordt gevormd door appellant en Timmerman.
1.7. Voor de uitoefening van zijn bestuursfunctie bij TNBV was appellant gedurende
1 dag per week vrijgesteld van zijn werkzaamheden bij de gemeente [naam gemeente]. Ter compensatie van die dag ontving de gemeente [naam gemeente] een salarisvergoeding van TNBV. Appellant ontving van de TNBV een onkostenvergoeding van circa f 500,- per maand.
1.8. Bij besluit van 20 maart 1997 is appellant, in het kader van een structuurwijziging van de afdeling financiën en belastingen, met ingang van 9 juli 1996 geplaatst in de functie groepshoofd administratie en controle, tevens comptabele bij de afdeling financiën van de sector bestuur en burger (hierna: groepshoofd tevens comptabele).
1.9. Op 31 mei 2001 is de functiebeschrijving van de functie groepshoofd tevens comptabele vastgesteld, met als ingangsdatum 1 juli 1996. Appellant heeft tegen die functiebeschrijving bezwaar gemaakt omdat daarin naar zijn mening ten onrechte zijn werkzaamheden als directeur bij TNBV niet zijn opgenomen.
Bij besluit van 6 november 2001 is zijn bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van 6 november 2001 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of gedaagde de werkzaamheden van appellant als directeur van TNBV in de organieke functiebeschrijving had moeten opnemen. De Raad dient daarbij volgens zijn vaste jurisprudentie volledig te toetsen (CRvB 1 juli 1999, LJN AA8646, TAR 1999, 125 en JB 1999/231).
3.2. Volgens het bepaalde in de Procedureregeling organieke functiebeschrijving en waardering van de gemeente [naam gemeente] is de organieke functiebeschrijving het geheel van werkzaamheden dat op basis van de beschrijving aan de ambtenaar is opgedragen en welke taken duurzaam worden verricht.
3.3. De Raad stelt voorop dat met de oprichting van TNBV de voorheen binnen de gemeentelijke organisatie verrichte kabelactiviteiten buiten die organisatie zijn geplaatst. Daarbij is van belang dat appellant bij de uitvoering van zijn werkzaamheden als bestuurder van TNBV onder toezicht van de raad van commissarissen van TNBV staat en dat hij geschorst en ontslagen kan worden door de algemene vergadering van aandeelhouders.
3.4. De Raad deelt voorts niet de stelling van appellant dat de werkzaamheden als bestuurder van TNBV door gedaagde aan hem zijn opgedragen. Appellant heeft weliswaar aangevoerd dat hij de directeursfunctie bij TNBV in opdracht van gedaagde vervulde omdat hij niet op de functie heeft gesolliciteerd, doch aansluitend op zijn directeursfunctie bij het gemeentelijk CAI-bedrijf is benoemd tot statutair bestuurder, maar daaruit kan naar het oordeel van de Raad niet worden afgeleid dat gedaagde de werkzaamheden aan appellant heeft opgedragen als behorend tot de functie die hij binnen de gemeente vervulde. De Raad neemt aan dat appellant vanwege zijn deskundigheid door gedaagde is gevraagd de directeursfunctie te gaan vervullen en dat appellant dat verzoek ook had kunnen weigeren zonder dat dit zijn ambtelijke aanstelling kon schaden.
Ook de omstandigheid dat een wethouder van de gemeente, toen de verkoop van TNBV aan UPC aan de orde was, volgens appellant heeft geprobeerd invloed op hem uit te oefenen ten gunste van de gemeente [naam gemeente] betekent niet dat de betrokken werkzaamheden dienen te worden beschouwd als opgedragen werkzaamheden als hiervoor onder 3.2. bedoeld.
3.5. Gelet op het vorenoverwogene is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat gedaagde de werkzaamheden van appellant als directeur van TNBV terecht niet in de onderhavige organieke functiebeschrijving heeft opgenomen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2005.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.