ECLI:NL:CRVB:2005:AT6788
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering op basis van betalingen door derde
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats is gekomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 16 september 2003, waarin zijn aanvraag voor een WW-uitkering was afgewezen. De zitting vond plaats op 13 april 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl gedaagde niet aanwezig was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. De Raad heeft vastgesteld dat de weigering van de uitkering is gebaseerd op betalingen die appellant heeft ontvangen van een derde partij, aangeduid als [de besloten vennootschap 2]. Deze betalingen zijn gedaan onder de noemer 'lening' of 'voorschot' en zijn door de Raad aangemerkt als betaling van het loon dat appellant verschuldigd was door [de besloten vennootschap 1]. De Raad concludeert dat er geen rechtens afdwingbare verplichting bestaat voor appellant om deze bedragen terug te betalen, en dat de rechtbank de zaak op goede gronden heeft beoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en de leden C.P.J. Goorden en H.G. Rottier, in aanwezigheid van griffier M.D.F. de Moor.