ECLI:NL:CRVB:2005:AT6011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5291 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand en schending van hoorplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het bezwaar van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond heeft verklaard. Appellante had bijzondere bijstand aangevraagd voor de vervanging van vloerbedekking, een koelkast, beddengoed, een garderobekast en verf. Het College kende haar een bedrag van € 650,-- toe, wat appellante onvoldoende vond. De rechtbank diende te beoordelen of het College in strijd heeft gehandeld met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de gemachtigde van appellante niet te horen tijdens de hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde voldoende gelegenheid had om het woord te voeren en dat de omstandigheden die appellante aanvoerde niet voldoende waren om te concluderen dat zij niet in staat was om haar standpunt kenbaar te maken. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was. Tevens werd vastgesteld dat appellante niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand niet toereikend was. De Raad oordeelde dat het College bevoegd was om richtprijzen aan te houden en dat de noodzaak van de gestelde meerkosten niet was aangetoond. Het hoger beroep werd afgewezen, en er was geen ruimte voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

03/5291 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 september 2003, reg.nr. 03/36 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 april 2005, waar partijen - met bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Op 13 augustus 2002 heeft appellante bijzondere bijstand op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) aangevraagd in de kosten van vervanging van vloerbedekking, een koelkast en beddengoed alsmede voor de aanschaf van een garderobekast en verf.
Bij besluit van 5 september 2002 heeft gedaagde recht op bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 650,--.
Bij besluit van 24 december 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 5 september 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 december 2002 ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij het volgende overwogen (waarbij appellante als eiseres en gedaagde als verweerder is aangeduid):
"Met betrekking tot het horen. In artikel 7:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist.
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verweerder door het verzoek om aanhouding van de gemachtigde van eiseres niet te honoreren heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in dit artikel.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiseres in de gelegenheid is geweest op de hoorzitting van 16 december 2002 namens eiseres het woord te voeren. Dat hij daartoe op dat moment inhoudelijk onvoldoende in staat was omdat hij het dienstrapport van 27 november 2002 nog niet (met) eiseres had kunnen bespreken dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van (de gemachtigde van) eiseres te blijven. Niet is gebleken dat eiseres niet schriftelijk haar visie op dit rapport aan haar gemachtigde kenbaar had kunnen maken. De termijn van ruim twee weken die daarvoor beschikbaar was is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig kort dat een dergelijke reactie praktisch niet mogelijk was. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat ziekte van een secretaresse van de gemachtigde voor diens ondernemersrisico komt. Tot slot heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de periode tussen 29 november 2002 en 16 december 2002 niet in staat is geweest tot mondeling communicatie. De rechtbank wijst daarbij met verweerder op het feit dat eiseres zich blijkens een rapport bijzondere bijstand van 18 december 2002 op 29 november 2002 heeft gewend tot verweerder voor het indienen van een aanvraag om bijzondere bijstand. Op 6 december 2002 heeft eiseres telefonisch contact gehad met een medewerker van verweerder ten aanzien van een te houden huisbezoek op 18 december 2002. Tijdens dit huisbezoek heeft eiseres haar verzoek mondeling toegelicht.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Hetgeen dienaangaande in beroep is aangevoerd kan derhalve geen doel treffen.
Met betrekking tot de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand. Ten aanzien van de hoogte van de aan eiseres toegekende bijzondere bijstand dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat deze voldoende is om tot vervanging van door eiseres gevraagde vloerbedekking, verf, en een garderobekast over te gaan. Het geschil beperkt zich blijkens het bezwaarschrift tot deze drie onderdelen.
Verweerder heeft in het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies van 27 november 2002 met bijlagen gemotiveerd aangegeven hoe het bedrag voor de vloerbedekking, de verf en de garderobekast tot stand gekomen is en waarom het door eiseres in bezwaar aangevoerde niet leidt tot een ander bedrag.
Daartegen is in beroep door eiseres niet meer ingebracht dan dat volgehouden wordt dat de door haar gemaakte kosten redelijkerwijs noodzakelijk waren zodat bijzondere bijstand volledig had moeten worden toegekend. Op het door verweerder in voornoemd advies gestelde is in beroep door eiseres niet nader ingegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres op deze wijze onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit van verweerder berust op een onjuiste grondslag.".
De Raad onderschrijft de overwegingen op grond waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van schending van artikel 7:2 van de Awb en dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de hoogte van de aan haar toegekende bijzondere bijstand niet toereikend is. De Raad voegt hier nog aan toe dat gedaagde niet de bevoegdheid kan worden ontzegd voor de onderscheiden posten richtprijzen aan te houden en dat de noodzaak van de gestelde meerkosten niet is aangetoond.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met hetgeen appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Nu het hoger beroep niet slaagt is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellante dient daarom te worden afgewezen.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.