ECLI:NL:CRVB:2005:AT5973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4122 NABW + 03/4124 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstand door gemeente Hoorn

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstand door de gemeente Hoorn. Appellant, die een bedrag van € 22.449,56 aan bijstand onterecht heeft ontvangen, heeft verzocht om af te zien van verdere terugvordering. Dit verzoek is door de gemeente afgewezen op basis van artikel 78c van de Algemene bijstandswet (Abw), dat stelt dat terugvordering kan worden achterwege gelaten als de belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aan de voorwaarden voldeed, aangezien hij slechts in een beperkte periode aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. Bovendien bleek uit de gegevens dat het gemiddeld inkomen van appellant in de relevante periode de beslagvrije voet overschreed, wat ook een voorwaarde is voor het afzien van terugvordering. De Raad heeft geconcludeerd dat de gemeente Hoorn terecht heeft besloten om niet af te zien van de terugvordering, en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor het afzien van terugvordering van bijstandsuitkeringen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de gemeente te veroordelen in de proceskosten, en heeft de zaak afgesloten met de bevestiging van de eerdere uitspraak.

Uitspraak

03/4122 NABW
03/4124 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. W. Searle, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 22 juli 2003, reg.nrs. NABW 02/366 en 02/367, voorzover dit het geding onder reg.nr. NABW 02/366 betreft.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 19 april 2005, waar appellant en zijn gemachtigde - met bericht - niet zijn verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door G.R.M. Koopman, werkzaam bij de gemeente Hoorn.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant dient aan de gemeente Hoorn een bedrag van in totaal € 22.449,56 terug te betalen wegens ten onrechte ontvangen bijstand. Dit bedrag bestaat uit de door de kantonrechter bij beschikking van 12 januari 1998 vastgestelde vorderingen, alsmede uit de vorderingen, vastgesteld bij besluiten van 4 december 1998, 23 april 1999 en
15 december 2000, zoals nader bepaald bij besluit van 15 juli 2003.
Bij brief van 16 januari 2002 heeft appellant gedaagde verzocht af te zien van (verdere) terugvordering van het restant van de vorderingen, zijnde een bedrag van in totaal € 20.112,14. Gedaagde heeft dit verzoek bij besluit van 28 januari 2002 afgewezen op de grond dat appellant (nog) niet heeft voldaan aan de aflossingstermijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij besluit van 5 maart 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak - voorzover hier van belang - heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 maart 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het beleid van gedaagde, waaruit volgens appellant blijkt dat na drie jaar kwijtschelding kan worden verleend.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 78c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw kunnen burgemeester en wethouders besluiten van (verdere) terugvordering af te zien, indien de belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de in het eerste lid, onder a en b, genoemde termijn drie jaar is indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 65, eerste lid.
Uit de gedingstukken leidt de Raad af dat appellant ten tijde van het bestreden besluit nog niet had voldaan aan de voorwaarde dat gedurende vijf jaar volledig aan de betalingsverplichtingen moet zijn voldaan. Appellant heeft alleen in de periode van februari 1998 tot en met juli 1999 aan de opgelegde aflossingsverplichting voldaan door middel van inhouding op zijn bijstandsuitkering.
Verder voldeed appellant evenmin aan de in het tweede lid, onder a, van artikel 78c van de Abw genoemde voorwaarde, nu vaststaat dat het gemiddeld inkomen van appellant in de in geding zijnde periode de beslagvrije voet te boven is gegaan.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat gedaagde niet tot het afzien van verdere terugvordering op grond van artikel 78c van de Abw bevoegd was. Het gemeentelijke beleid en de toepassing daarvan kunnen daarom in het geval van appellant verder onbesproken blijven.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voorzover aangevochten.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. W.I. Degeling als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
MvK04055