ECLI:NL:CRVB:2005:AT5919
Centrale Raad van Beroep
Toepassing van de voorwaarden voor de verlaagde wachtgeldpremie in het bestuursrecht
In deze zaak heeft appellante, een agrarisch bedrijf, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) over de verlaagde wachtgeldpremie. De zaak is behandeld op 7 april 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur W.T.J. Delisse en J.J. Hamerlinck, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. S.D. van Asperen. De kwestie draait om de vraag of appellante voldoet aan de voorwaarden voor de verlaagde wachtgeldpremie zoals vastgelegd in het Premiebesluit Wachtgeldfonds BV TAB.
Gedaagde had eerder een premienota van fl. 8797,48 opgelegd aan appellante voor het jaar 2001, welke appellante betwistte. Appellante stelde dat zij recht had op de lagere wachtgeldpremie, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet tijdig de arbeidsovereenkomsten had overgelegd, wat een vereiste is volgens artikel 3 van het Premiebesluit. In hoger beroep heeft appellante afschriften van arbeidsovereenkomsten overgelegd die achteraf door de werknemers zouden zijn ondertekend, maar de Raad oordeelde dat dit niet voldeed aan de voorwaarden.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij de arbeidsovereenkomsten tijdig had ingediend. Bovendien voldeed appellante niet aan de voorwaarden van het pardonbeleid van gedaagde, omdat er geen overeenstemming was tussen werkgever en werknemer over de arbeidsovereenkomsten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder kostenveroordeling.