ECLI:NL:CRVB:2005:AT5849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2297 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstandsuitkering op basis van onvoldoende gegevens

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Brauer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin zijn aanvraag om bijstandsuitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) buiten behandeling was gesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 maart 2005, waarbij appellant niet aanwezig was en gedaagde, het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Kompas, vertegenwoordigd werd door F.H.M. Limpens.

De aanvraag om bijstand was ingediend op 6 mei 2002, maar gedaagde had deze buiten behandeling gelaten omdat appellant niet tijdig de gevraagde aanvullende gegevens had verstrekt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 29 mei 2002 was verzocht om informatie over de waarde van drie motoren, maar dat hij deze informatie niet voor de gestelde termijn had aangeleverd. De Raad oordeelt dat gedaagde terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat appellant niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag.

De Raad heeft de argumenten van appellant, dat hij de motoren had verkocht en daarom de waarde niet meer kon opgeven, niet geaccepteerd. De Raad concludeert dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens. De beslissing van de rechtbank om het bezwaar ongegrond te verklaren, werd door de Raad bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

03/2297 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Kompas, Gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg, gevestigd te Nuth, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 april 2003, reg.nr. 02/1631 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 maart 2005, waar appellant niet is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door F.H.M. Limpens, werkzaam bij Kompas.
II. MOTIVERING
De Raad gaat, gelet op de gedingstukken, uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 6 mei 2002 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) met ingang van 5 mei 2002. Deze aanvraag heeft geleid tot het besluit van 25 juni 2002, waarbij gedaagde de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling heeft gelaten op de grond dat appellant niet uiterlijk op 17 juni 2002 de nadere gegevens heeft verstrekt waarom gedaagde bij brief van 29 mei 2002 had verzocht.
Bij besluit van 22 november 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 25 juni 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voorzover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 22 november 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep, in zoverre, gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt naar aanleiding daarvan tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Appellant is bij de brief van 29 mei 2002 in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag (van 6 mei 2002) aan te vullen met onder meer gegevens over de waarde van drie motoren uit 1928/1929, 1957 en 1978. De Raad is van oordeel dat gedaagde terecht om deze gegevens heeft verzocht, nu die noodzakelijk zijn om te kunnen beoordelen of appellant recht op bijstand had. Appellant is vervolgens in zoverre te kort geschoten, dat hij niet uiterlijk op 17 juni 2002 aan gedaagde de gevraagde informatie heeft verstrekt.
Appellant heeft aangevoerd dat hij, nadat gedaagde hem om gegevens over de waarde van de motoren had verzocht, die motoren van de hand heeft gedaan binnen de door gedaagde voor het aanvullen van de aanvraag gestelde termijn en dat hij ervan uitging dat de waarde van de motoren daarom geen rol meer zou spelen bij de beoordeling van het recht op bijstand. Toen hem duidelijk werd dat gedaagde zijn verzoek handhaafde, kon appellant de gevraagde gegevens niet meer (tijdig) verstrekken. Deze omstandigheden brengen naar het oordeel van de Raad echter niet mee dat appellant in de onmogelijkheid heeft verkeerd de gevraagde gegevens uiterlijk op 17 juni 2002 aan gedaagde te verstrekken. Appellant heeft immers de situatie dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig kon verstrekken, zelf in het leven geroepen.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat gedaagde bevoegd was om de aanvraag met toepassing van
artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. Anders dan appellant veronderstelt, staat daar niet aan in de weg dat gedaagde, indien de gevraagde gegevens wel tijdig zouden zijn verstrekt, toch niet tot een inhoudelijk besluit op de aanvraag zou hebben kunnen komen.
Voorts kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag heeft kunnen komen. De omstandigheid dat appellant gedaagde te kennen heeft gegeven dat de motoren een geringe waarde vertegenwoordigen, brengt niet mee dat gedaagde geen juist gebruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt.
Gelet op het vorenoverwogene dient de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) S.W.H. Peeters.