ECLI:NL:CRVB:2005:AT5613

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4743 CSV + 03/4744 CSV + 04/4897 CSV + 04/4898 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen premiecorrectienota's voor niet opgegeven loonbetalingen

In deze zaak hebben appellanten, beide exploitanten van een restaurant, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder een gedeeltelijk gegrond beroep van appellanten verklaard en de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Deze nieuwe besluiten, gedateerd 27 augustus 2004, werden door gedaagde genomen naar aanleiding van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft de hoger beroepen van appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat de besluiten van 27 augustus 2004 de eerdere besluiten van 8 maart 2002 hebben ingetrokken, waardoor appellanten geen belang meer hadden bij een beoordeling van deze laatste besluiten.

De zaak betreft de schatting van ten onrechte niet opgegeven loonbetalingen met betrekking tot aan werknemers betaalde bonussen, proefmiddagen en schoonmakers. De Raad heeft vastgesteld dat niet alle lonen door appellanten zijn opgegeven, maar dat de vraag of de schatting van gedaagde de rechterlijke toets kan doorstaan, wel in geding is. Gedaagde heeft zijn schatting gebaseerd op spreadsheets uit de administratie van appellanten en verklaringen van een ex-werknemer. Hoewel appellanten de betrouwbaarheid van deze gegevens betwisten, oordeelt de Raad dat gedaagde van deze gegevens mocht uitgaan bij zijn schatting. De Raad concludeert dat gedaagde voldoende heeft voldaan aan de voorwaarden voor het maken van een redelijke schatting van het premieloon.

De Raad heeft uiteindelijk de beroepen ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met mr. R.C. Stam als voorzitter en mr. C.P.M. van de Kerkhof en mr. M. Greebe als leden, en is openbaar uitgesproken op 12 mei 2005.

Uitspraak

03/4743 CSV, 03/4744 CSV,
04/4897 CSV, 04/4898 CSV
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellante I], gevestigd te Amsterdam, appellante I,
[appellante II], gevestigd te Utrecht, appellante II,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten hebben mr. N.B.M. Vink en mr. M. Jansen, advocaat-belastingkundigen te Amsterdam, bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, kenmerk 02/1919 en 02/2859, van 26 augustus 2003.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Ook heeft gedaagde ten aanzien van elke appellante afzonderlijk een herziene beslissing op bezwaar de Raad doen toekomen, gedateerd 27 augustus 2004, genomen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 april 2005, waar voor appellanten is verschenen [directeur van appellanten], directeur van appellanten, bijgestaan door mr. J.S. van Daal, kantoorgenoot van mr. Vink en mr. Jansen, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellanten exploiteren beide een restaurant. De aandelen zijn (middellijk) in handen van [directeur van appellanten], voornoemd. In geding zijn aan appellanten opgelegde premiecorrectienota’s betreffende de jaren 1996 tot en met 1999 wegens niet (volledig) opgegeven loonbetalingen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten gedeeltelijk gegrond verklaard en gedaagde onder meer opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Aan deze opdracht heeft gedaagde gevolg gegeven met genoemde besluiten van 27 augustus 2004. Nu met deze nadere besluiten niet (geheel) wordt tegemoetgekomen aan de grieven van appellanten, wordt het hoger beroep, gezien de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede gericht geacht tegen deze nadere besluiten. Nu met de besluiten van 27 augustus 2004 de besluiten van 8 maart 2002 zijn ingetrokken, hebben appellanten geen belang meer bij een beoordeling van deze besluiten en verklaart de Raad de hoger beroepen gericht tegen deze laatste besluiten niet-ontvankelijk.
De Raad stelt vervolgens vast, zoals door appellanten ter zitting is bevestigd, dat nog in geding is de schatting van de ten onrechte niet opgegeven loonbetalingen met betrekking tot de aan werknemers betaalde bonussen, de proefmiddagen en de schoonmakers bij appellante I. Niet in geding is dat niet alle betaalde lonen door appellanten zijn opgegeven, wel in geding is de vraag of de aan de correctienota’s ten grondslag gelegde schatting de rechterlijke toets kan doorstaan.
Daaromtrent overweegt de Raad als volgt.
Gedaagde heeft de schatting met name gebaseerd op in de administratie van appellanten aangetroffen spreadsheets en op verklaringen van een ex-werknemer van appellante I. Hoewel appellanten betwisten dat de spreadsheets betrouwbare gegevens bevatten en stellen dat de door de ex-werknemer afgelegde verklaringen niet gebruikt mogen worden vanwege daarin opgenomen tegenstrijdigheden en onjuistheden, is de Raad van oordeel dat gedaagde van deze gegevens mocht uitgaan bij zijn schatting. Bij gebreke van een deugdelijke administratie van de uitbetaalde bedragen mag gedaagde ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad een redelijke schatting van het premieloon maken, waarbij gedaagde zo veel mogelijk dient uit te gaan van wel aanwezige gegevens. Aan deze voorwaarden heeft gedaagde in voldoende mate voldaan, waarbij de Raad in aanmerking neemt dat de verklaringen van een aantal als getuige gehoorde werknemers weliswaar niet in alle opzichten met elkaar overeenstemmen, maar daarentegen evenmin een volstrekt ander beeld geven dan spreadsheets en de verklaringen van de ex-werknemer. De door gedaagde gehanteerde schattingsmethodiek acht de Raad derhalve niet onaanvaardbaar en hij ziet ook overigens geen redenen voor het buiten beschouwing laten van de uitkomsten van de schatting. Daartoe is in elk geval onvoldoende de enkele kans dat de schattingsresultaten hoger uitvallen dan het geval zou zijn geweest indien appellanten hun verplichting tot het voeren van een betrouwbare (loon-)administratie zouden zijn nagekomen.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de beroepen, voor zover geacht te zijn gericht tegen de besluiten van 27 augustus 2004, ongegrond dienen te worden verklaard.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam als voorzitter en mr. C.P.M. van de Kerkhof en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2005.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M. Renden.