ECLI:NL:CRVB:2005:AT5473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/46 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven heeft vernietigd. De zaak betreft de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 3 oktober 1995 een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De gemeente had de uitkering verlaagd omdat appellant weigerde een aanvullend reïntegratieplan te ondertekenen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet kon aantonen dat appellant daadwerkelijk had geweigerd om het plan te ondertekenen, aangezien het plan niet was overgelegd. De rechtbank heeft het besluit van de gemeente vernietigd en de uitkering hersteld.

Appellant ging in hoger beroep, niet om de uitkering te herstellen, maar om een rechterlijk oordeel te verkrijgen over de gang van zaken rondom het reïntegratieplan. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de rechtbank al had geoordeeld over het besluit van de gemeente en dat er geen geschil meer was over een besluit van een bestuursorgaan. Aangezien de gemeente had berust in de uitspraak van de rechtbank en de uitkering was hersteld, was er geen procesbelang meer voor appellant om in hoger beroep te gaan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het niet leidde tot een voor appellant gunstiger resultaat.

De Raad benadrukte dat de administratieve rechter alleen kan oordelen over rechtsvragen die van belang zijn voor de beslissing van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. In dit geval was er geen sprake van een dergelijk geschil meer, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

04/46 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 november 2003, reg.nr. 03/1440 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 23 maart 2005, waar appellant is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door H.L.P.M. van Helden, werkzaam bij de gemeente Eindhoven.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant is vanaf 3 oktober 1995 een bijstandsuitkering toegekend, laatstelijk op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). Bij een gesprek met de arbeidsbemiddelaar op 18 juli 2002 zou appellant geweigerd hebben een “aanvullend reïntegratieplan” te ondertekenen, in welke weigering hij op 7 oktober 2002 zou hebben gepersisteerd. Gedaagde heeft hierin aanleiding gezien om de bijstandsuitkering van appellant bij besluit van 16 december 2002 met ingang van 1 januari 2003 voor de duur van één maand met 20% te verlagen. In de beslissing op bezwaar van 8 april 2003 is deze maatregel gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 8 april 2003 in de uitspraak van 27 november 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 16 december 2002 herroepen. Zij heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld welk stuk appellant geweigerd heeft te ondertekenen, aangezien gedaagde het litigieuze “aanvullend reïntegratieplan” niet heeft ingezonden, ook niet nadat hem daarom uitdrukkelijk was verzocht. In aanmerking genomen het feit dat appellant eind juli 2002 op eigen initiatief een parttimebaan heeft gevonden bij TPG-Post, was zij van oordeel dat appellant zich niet schuldig heeft gemaakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz.
Appellant is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Aangevoerd is dat hij op 25 november 2001 een concept- reïntegratieplan heeft ondertekend en dat hij nooit een door gedaagde als “aanvullend” betiteld reïntegratieplan onder ogen heeft gehad. Appellant stelt dat onder verantwoordelijkheid van gedaagde werkzame functionarissen een onjuist beeld hebben geschetst van de gang van zaken bij de totstandkoming van het reïntegratieplan, waardoor naar zijn mening valsheid in geschrifte is gepleegd. Hierdoor zouden naar zijn mening de kosten van zijn bemiddeling in de boekhouding van de dienst WZI verantwoord kunnen worden. Appellant heeft de Raad verzocht deze functionarissen als getuige op te roepen. Hij wil met zijn hoger beroep bewerkstelligen dat de door hem als “dubieus” betitelde praktijken van functionarissen van gedaagde in de toekomst niet worden voortgezet.
Gedaagde heeft in hoger beroep aangegeven dat uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en dat nabetaling heeft plaatsgevonden.
De Raad overweegt het volgende.
Vaststaat dat de rechtbank het besluit van 8 april 2003 heeft vernietigd en dat zij het besluit van 16 december 2002 heeft herroepen. Voorts staat vast dat gedaagde in die uitspraak heeft berust. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht komt er op neer dat hij met het oog op toekomstige gevallen een rechterlijk oordeel wenst te verkrijgen over de gang van zaken bij het opstellen van zijn reïntegratieplan.
De Raad kan in het onderhavige geval niet aan zulk een beoordeling toekomen. In het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de administratieve rechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor de beslissing van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Daar de rechtbank de in geding zijnde besluiten van gedaagde heeft vernietigd, onderscheidenlijk herroepen, en gedaagde in die uitspraak heeft berust is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan geen sprake meer. Van de rechter kan in een geval waarin de uitkomst van het hoger beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen.
Gelet hierop dient het hoger beroep van appellant wegens ontbrekend processueel belang niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Raad verwijst naar zijn vaste jurisprudentie ter zake (bij voorbeeld de uitspraak van 29 juni 2004, gepubliceerd in RSV 2004/255).
Met het vorenstaande is gegeven dat de Raad geen aanleiding ziet om de door appellant genoemde personen als getuige op te roepen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005.
(get.) R.M. van Male.
(get.) M. Pijper.