ECLI:NL:CRVB:2005:AT5212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6456 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na opgave van werkzaamheden

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin haar bezwaar tegen de herziening en terugvordering van haar WW-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 maart 2005, waarbij appellante niet aanwezig was. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer, heeft de herziening van de WW-uitkering verdedigd. De herziening was gebaseerd op het feit dat appellante werkzaamheden had verricht via het uitzendbureau Randstad, zonder deze op te geven op haar werkbriefjes. Gedaagde had op 13 september 2002 besloten om de uitkering te herzien en het onverschuldigd betaalde bedrag van € 3.647,10 terug te vorderen. Appellante heeft in hoger beroep niet betwist dat zij de werkzaamheden niet had opgegeven, maar stelde dat gedaagde fouten had gemaakt. De Raad heeft overwogen dat appellante welbewust onjuiste informatie heeft verstrekt op haar werkbriefjes en dat haar argumenten niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

03/6456 WW
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank 's-Gravenhage ondej: dagtekening 12 november 2003 tussen partijen gegeven uitspraak, reg.nr. AWB 03/851 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Daarop heeft appellante bij brief van 12 april 2004 gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 maart 2005, waar appellante met voorafgaand bericht niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Aan appellante is ingaande 30 juli 2001 een WW-uitkering toegekend, gebaseerd op een gemiddeld aantal arbeidsuren van 39,08 per week.
Bij besluit van 13 september 2002 heeft gedaagde die uitkering vanaf week 40 in 2001 tot en met week 5 van 2002 geheel of gedeeltelijk herzien op de grond dat appellante in die weken werkzaamheden heeft verricht via het uitzendbureau Randstad Projecten B.V. (hierna: Randstad), van welke werkzaamheden appellante geen melding heeft gemaakt op de op die weken betrekking hebbende werkbriefjes. Bij besluit van eveneens 13 september 2002 heeft gedaagde het door die herziening onverschuldigd betaalde bedrag van € 3.647,10 van appellante teruggevorderd.
Het tegen beide besluiten van 13 september 2002 gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 januari 2003 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat hetgeen appellante in bezwaar heeft aangevoerd niet ziet op de fraude waarvan in deze besluiten sprake is maar van een fraude die appellante in de weken 32 tot en met 39 van 2001 heeft gepleegd door werkzaamheden die zij via Dactylo Uitzendbureau (hierna: Dactylo) verrichtte, niet op haar werkbriefjes op te geven.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gemotiveerd ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante niet bestreden dat zij de via Randstad verrichte werkzaamheden niet heeft opgegeven. Zij wijst er vooral op dat gedaagde in haar ogen allerlei fouten zou hebben gemaakt.
In verweer heeft gedaagde er (wederom) op gewezen dat wat appellante aanvoert hetzij niet relevant is, hetzij betrekking heeft op een andere periode dan hier in geding, hetzij de werkzaamheden betreft die zij via Dactylo heeft verricht, welke zij overigens ook niet heeft opgegeven. Ook al worden de werkbriefjes, zoals appellante stelt, achteraf ingevuld, waardoor zij niet meer zou weten waar en wanneer zij gewerkt heeft, dan nog kan appellante aan de hand van de wekelijks door het uitzendbureau verstrekte urenbriefjes aangeven hoeveel uur er werd gewerkt. Nu appellante op de werkbriefjes steeds heeft aangegeven dat zij niet heeft gewerkt, houdt gedaagde het erop dat appellante welbewust de werkbriefjes onjuist heeft ingevuld. Wat de hoogte van het teruggevorderde bedrag betreft, verwijst gedaagde naar de stukken waarin per week is aangegeven welk bedrag appellante ten onrechte heeft ontvangen. Met betrekking tot de gestelde financiële problemen wijst gedaagde erop dat geen sprake is van dringende redenen doordat appellante die problemen niet heeft aangetoond, waarbij hij er tevens op wijst dat appellante tegen de invorderingsbeslissing geen bezwaar heeft gemaakt en dat inzake die invordering beslag is gelegd onder de werkgever van appellante.
De Raad stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak en acht hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd, geheel en afdoende weerlegd door hetgeen gedaagde in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft betoogd.
Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van S. I'Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) S. I'Ami.