ECLI:NL:CRVB:2005:AT4910
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Maatregel bij onvoldoende sollicitatieactiviteit in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een maatregel die was opgelegd aan gedaagde door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten. Gedaagde had vanaf 1 maart 2002 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. De appellant, Uwv, stelde dat gedaagde in de periode van 1 april 2002 tot en met 23 juni 2002 niet voldoende had gesolliciteerd, wat leidde tot een korting van 20% op haar uitkering voor 16 weken. Gedaagde had in die periode aangegeven niet te hebben gesolliciteerd omdat zij geen geschikte vacatures kon vinden, maar het Uwv was van mening dat zij niet voldeed aan de sollicitatieplicht.
De rechtbank Breda had eerder het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat het Uwv geen concrete arbeidsmarktgegevens had overgelegd die de maatregel konden onderbouwen. In hoger beroep betoogde het Uwv dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de maatregel betrekking had op de gehele periode van 1 april tot 23 juni 2002, terwijl het volgens hen enkel ging om de periode van 27 mei tot en met 23 juni 2002, waarin gedaagde helemaal niet had gesolliciteerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht de langere periode had beoordeeld, omdat de motivering van het bestreden besluit duidelijk aangaf dat de maatregel was gebaseerd op onvoldoende sollicitatieactiviteiten in de gehele periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van gedaagde, die werden begroot op € 322,--. Tevens werd bepaald dat het Uwv een recht van € 414,-- moest heffen.