ECLI:NL:CRVB:2005:AT4903
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en gedragingen van de appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die in dienst was als orderverzamelaar. Appellant had op 3 december 2002 een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was op 29 januari 2003 blijvend geheel geweigerd. De reden hiervoor was dat appellant zich zodanig had gedragen dat hij behoorde te weten dat ontslag zou volgen. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had de bezwaren van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd gewezen op herhaalde waarschuwingen voor te laat komen en niet naar behoren functioneren. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 9 maart 2005 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv. De Raad oordeelde dat de stellingen van appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder was betoogd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hadden geleid. Ondanks herhaalde waarschuwingen van de werkgever had appellant zijn gedrag niet aangepast. De Raad merkte op dat, hoewel de werkgever meer begrip had kunnen tonen, appellant zelf geen aanleiding had gezien om zijn problemen bij de werkgever aan te kaarten.
De Raad concludeerde dat gedaagde de uitkering terecht had geweigerd, omdat appellant de hem verweten gedragingen niet ontkende. De werkloosheid was appellant in overwegende mate te verwijten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.