ECLI:NL:CRVB:2005:AT3980
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- R.H.M. Roelofs
- J.J.A. Kooijman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en woonplaats
In deze zaak heeft appellant, die sinds 20 april 1983 een bijstandsuitkering ontving, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 14 juli 2003 geoordeeld dat de intrekking van de bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem terecht was. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellant samenwoonde met een partner in Ulft, terwijl hij in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op een ander adres in [woonplaats]. Dit leidde tot een onderzoek door de sociale recherche, dat bevestigde dat appellant vanaf 1 april 1996 niet in [woonplaats] woonde en een gezamenlijke huishouding voerde met zijn partner zonder dit te melden aan de gemeente.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 22 februari 2005, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat de gemeente op basis van een rapport van 12 december 2000 tot de conclusie was gekomen dat appellant niet rechtmatig bijstand ontving. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waarbij hij stelde dat de rechtbank buiten de omvang van het geding was getreden door zich enkel te richten op zijn woonplaats en niet op de gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank niet buiten de omvang van het geding is getreden, omdat de gemeente ook had gesteld dat appellant niet in [woonplaats] woonachtig was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand van appellant terecht waren. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.