ECLI:NL:CRVB:2005:AT3973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4950 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1954, sinds 9 september 1994 een bijstandsuitkering ontvangen. Appellante heeft in 1993 een universitaire studie psychologie afgerond en in 1998 een cursus tot medisch assistente. In maart 2002 heeft zij een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor een verkorte opleiding tot lerares basisonderwijs, welke aanvraag is afgewezen. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, heeft gesteld dat appellante, gezien haar opleidingsachtergrond, een redelijke kans op de arbeidsmarkt zou moeten hebben en meer gebaat zou zijn bij begeleiding naar werk. In augustus 2002 heeft appellante opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd, ditmaal voor de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog, met het doel zich als zelfstandig psycholoog te vestigen. Deze aanvraag is eveneens afgewezen, omdat gedaagde van mening was dat de opleiding niet noodzakelijk was voor haar kansen op de arbeidsmarkt.

Appellante heeft tegen deze afwijzing hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 februari 2005, waarbij appellante in persoon aanwezig was, bijgestaan door haar advocaat. Gedaagde werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente Amsterdam. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten van de opleiding tot GZ-psycholoog niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan volgens de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad heeft daarbij overwogen dat appellante al over voldoende opleiding beschikt en dat haar omstandigheden niet rechtvaardigen dat van het uitgangspunt wordt afgeweken dat het al bereikte opleidingsniveau voldoende basis biedt voor (her)inschakeling in de arbeidsmarkt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 29 maart 2005.

Uitspraak

03/4950 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.C. Walker, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2003, reg.nr. 02/5491 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 februari 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Walker, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante, geboren in 1954, ontvangt sinds 9 september 1994 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Appellante heeft in 1993 een universitaire studie psychologie en in 1998 een cursus tot medisch assistente afgerond.
Bij brief van 7 maart 2002 heeft appellante gedaagde verzocht om bijzondere bijstand in de kosten van een verkorte opleiding tot lerares basisonderwijs. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 27 maart 2002 op de grond dat appellante, gezien haar opleidingsverleden, een redelijke kans zou moeten maken op de arbeidsmarkt en meer gebaat zou zijn bij intensieve begeleiding naar de arbeidsmarkt. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
In april 2002 is onderzoek verricht om te kunnen bepalen voor welke werkzaamheden appellante bemiddelbaar is. Naar aanleiding van dit onderzoek is zij geschikt geacht voor gewrichtssparende arbeid voor maximaal 15 uur per week. Bij besluit van 23 mei 2002 is appellante meegedeeld dat zij tot de doelgroep van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten behoort.
Op 5 augustus 2002 heeft appellante gedaagde verzocht om bijzondere bijstand in de kosten voor de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog (hierna: GZ-psycholoog). Zij wenst zich als zelfstandig psycholoog te vestigen en ziet dit als enige mogelijkheid om, gelet op haar medische beperkingen, een zodanig inkomen te verwerven dat zij niet langer is aangewezen op een bijstandsuitkering. Om zich als zelfstandig psycholoog te kunnen vestigen is een registratie in het kader van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-registratie) vereist, welke registratie zij kan verkrijgen na afronding van de opleiding tot GZ-psycholoog.
Bij besluit van 21 augustus 2002 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen op de grond dat deze opleiding haar kans op werk niet vergroot omdat ze al over voldoende opleiding beschikt.
Bij besluit van 12 november 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 21 augustus 2002 ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daarbij overwogen dat de opleiding tot GZ-psycholoog niet als noodzakelijk kan worden aangemerkt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
12 november 2002 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
De door appellante thans aangevraagde vergoeding betreft het volgen van een postdoctorale opleiding. Voor degenen die, zoals appellante, een opleiding op het niveau van wetenschappelijk onderwijs hebben genoten, geldt volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt dat het al bereikte opleidingsniveau een voldoende basis vormt voor de (her)inschakeling in arbeid. De door en namens appellante aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen niet dat in haar geval van dit uitgangspunt wordt afgeweken. De Raad merkt daarbij op dat op grond van artikel 113, tweede lid, van de Abw in beginsel alle arbeid passend is die voor de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende berekend is, met uitzondering van arbeid op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening. Hij onderkent dat appellante aanzienlijke arbeidsbeperkingen heeft, maar niettemin nog gewrichtssparende arbeid in deeltijd kan verrichten. Voor het verrichten van inkomenvormende arbeid is zij niet uitsluitend aangewezen op arbeid als psycholoog.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de kosten van de opleiding tot GZ-psycholoog niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw.
In hetgeen met betrekking tot de Regeling noodzakelijke scholing namens appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S.W.H. Peeters.
TTAG21032005