ECLI:NL:CRVB:2005:AT3817
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Beschikbaarheid voor arbeid en WW-uitkering van een Egyptenaar met vergunning tot verblijf
In deze zaak gaat het om de beschikbaarheid voor arbeid van een Egyptenaar die een vergunning tot verblijf heeft. De appellant, die jarenlang illegaal in Nederland heeft gewerkt, kreeg op 26 februari 2001 een vergunning tot verblijf. Hij heeft van 13 september 2000 tot 19 maart 2001 gewerkt bij Van Zyverden BV, maar verloor op 20 maart 2001 zijn arbeidsuren. Op 29 juni 2001 trad hij opnieuw in dienst bij dezelfde werkgever. De appellant heeft op 5 september 2001 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, met terugwerkende kracht vanaf 20 maart 2001. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant volgens hen niet beschikbaar was voor arbeid in de relevante periode.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW). De Raad oordeelt dat de vraag of een werknemer beschikbaar is voor arbeid, moet worden beantwoord aan de hand van feiten en omstandigheden van het concrete geval. De Raad concludeert dat er geen feiten zijn die aantonen dat de appellant op 21 maart 2001 niet beschikbaar was voor arbeid. De poging van de appellant om zich in te schrijven bij het Arbeidsbureau had realiteitswaarde, ondanks dat hij op 30 maart 2001 naar Egypte vertrok. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant gegrond.
De Raad oordeelt dat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.313,72 bedragen, inclusief griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden bij de beoordeling van de beschikbaarheid voor arbeid en de toekenning van een WW-uitkering.