ECLI:NL:CRVB:2005:AT3546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3472 NABW + 03/3473 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering in verband met uitbetaalde schadevergoeding verzekering

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Nass, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 4 juni 2003 een eerder besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven ongegrond verklaarde. Dit besluit betrof de terugvordering van bijstandsuitkeringen die appellant had ontvangen, nadat hij een schadevergoeding had gekregen van zijn verzekeraar, N.V. Interpolis, naar aanleiding van een verkeersongeval in 1998. De schadevergoeding van f 24.500,-- was deels bedoeld ter compensatie van inkomstenderving, wat gedaagde had vastgesteld op f 10.800,--. De rechtbank oordeelde dat gedaagde terecht dit bedrag als compensatie voor verlies aan verdienvermogen had aangemerkt.

Appellant betwistte de hoogte van de inkomstenderving en voerde aan dat de schadevergoeding niet correct was vastgesteld. Hij stelde dat de maandelijkse inkomstenderving veel hoger was dan het door Interpolis vastgestelde bedrag van f 600,-- en dat er bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening gehouden had moeten worden met de immateriële schade die hij had geleden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 maart 2005, waarbij gedaagde niet aanwezig was. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 16 maart 1998 tot 16 september 1999 werd gehandhaafd.

De Raad benadrukte dat de schadevergoeding van f 10.800,-- als middelen in de zin van de Algemene bijstandswet (Abw) moet worden aangemerkt en dat deze moet worden toegerekend aan de periode waarin appellant bijstand ontving. De Raad concludeerde dat gedaagde terecht de kosten van bijstand van appellant had teruggevorderd, omdat appellant beschikte over middelen die zijn recht op bijstand beïnvloedden. De uitspraak werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

03/3472 NABW + 3473 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. W. Nass, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 juni 2003, reg.nrs. 01/1153 en 02/2707.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 maart 2005, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nass, en waar gedaagde - met schriftelijke kennisgeving - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft vanaf 1994 een bijstandsuitkering ontvangen, aanvankelijk naar de norm voor een echtpaar en met ingang van 8 juni 2000 naar de norm voor een alleenstaande.
Op 16 maart 1998 is appellant een verkeersongeval overkomen. Voor de geleden en te lijden schade heeft de verzekerings- maatschappij van de wederpartij, N.V. Interpolis Schade (hierna: Interpolis), hem een vergoeding toegekend van f 24.500,--. Daarvan is hem een bedrag van f 21.500,-- uitbetaald in het voorjaar van het jaar 2000. Gedaagde is met het bestaan van deze schadevergoeding bekend geworden na controle van door appellant overgelegde bankafschriften. Gedaagde heeft vastgesteld dat van deze vergoeding een bedrag van f 10.800,-- (f 600,-- per maand gedurende achttien maanden) is bestemd voor inkomstenderving.
Vervolgens is appellant bij brief van 28 november 2000 kennis gegeven van - onder meer - het besluit om de over de periode van 16 maart 1998 tot en met 16 augustus (lees: september) 1999 gemaakte kosten van bijstand ten bedrage van
f 17.446,22 van appellant terug te vorderen. Bij besluit van 3 april 2001 is het bezwaar van appellant tegen onder meer dit besluit ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer verwezen naar het bepaalde in artikel 82, aanhef en onder a, van de Algemene bijstands-wet (Abw).
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 3 april 2001 - voorzover thans van belang - ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij overwogen dat gedaagde van de schadevergoeding terecht een bedrag van f 10.800,-- heeft aangemerkt als compensatie voor verlies aan verdienvermogen in de periode in geding.
Appellant heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld, voorzover daarin het beroep tegen de terugvordering van kosten van bijstand over de periode van 16 maart 1998 tot 16 september 1999 ongegrond is verklaard. Aangevoerd is dat de maandelijkse inkomstenderving veel hoger is geweest dan de f 600,-- waarvan Interpolis is uitgegaan en dat bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst ervan is uitgegaan dat gedaagde zich voor het verhaal van de bijstand rechtstreeks tot deze verzekeraar zou richten. Voorts is aangevoerd dat de immateriële schade van appellant veel hoger is geweest dan is aangenomen.
De Raad overweegt het volgende.
Artikel 7 van de Abw bepaalt dat recht op bijstand bestaat indien de betrokkene in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Artikel 82, aanhef en onder a, van de Abw schrijft voor dat kosten van bijstand van de belanghebbende worden terug- gevorderd, voorzover hij naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 3, beschikt of kan beschikken. Ingevolge het van dit hoofdstuk en deze afdeling deel uitmakende artikel 42 van de Abw worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomens- bestanddelen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 4 maart 2003, onder meer gepubliceerd in RSV 2003/118 en
USZ 2003/149) geldt bij de toepassing van artikel 82, aanhef en onder a, van de Abw als uitgangspunt dat indien recht op schadevergoeding ontstaat door een ongeval de aanspraken ter zake worden toegerekend aan de periode die aanvangt op de datum van dat ongeval. Dat is slechts anders indien er voldoende, op objectieve gegevens berustende redenen zijn om aan te nemen dat die aanspraken aan een andere, latere periode dienen te worden toegerekend.
De Raad stelt vast dat het bedrag van f 10.800,-- dat appellant heeft ontvangen van Interpolis een vergoeding betreft voor door appellant geleden schade in de vorm inkomstenderving. Dit blijkt uit de door appellant voor akkoord ondertekende belastinggarantie van 28 april 2004. De Raad is van oordeel dat deze vergoeding moet worden aangemerkt als middelen in de zin van artikel 47 van de Abw en - gezien het feit dat daarmee blijkens de stukken is beoogd appellant voor een bedrag van f 600,-- per maand voor inkomsten-derving schadeloos te stellen - moet worden toegerekend aan de periode van
16 maart 1998 tot 16 september 1999. Hiermee is gegeven dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van
artikel 82, aanhef en onder a, van de Abw, zodat gedaagde gehouden was de gemaakte kosten van bijstand over de in geding zijnde periode tot een bedrag van f 17.466,22 van appellant terug te vorderen. Hetgeen de gemachtigde van appellant naar voren heeft gebracht kan hieraan gezien het wettelijk toetsingskader niet afdoen.
Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is de Raad niet gebleken.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voorzover aangevochten.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.