ECLI:NL:CRVB:2005:AT3368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/570 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor kosten mobiele telefoon

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had op 23 december 2002 geoordeeld dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven terecht bijzondere bijstand had geweigerd voor de kosten van een mobiele telefoon. Appellante had verzocht om voortzetting van de bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor telefoonkosten, maar het college had slechts een gedeeltelijke vergoeding toegekend. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 5 april 2005 behandeld, waarbij appellante in persoon aanwezig was en bijgestaan door haar advocaat. Gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. J.L.J. Martens.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 2001 een aanvraag had ingediend voor bijzondere bijstand voor telefoonkosten, maar dat het college slechts een deel van de kosten had vergoed. De Raad oordeelde dat de weigering van de kosten voor een mobiele telefoon terecht was, omdat appellante niet had aangetoond dat er een medische noodzaak was voor het gebruik van een mobiele telefoon naast de vaste telefoon. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, moest worden bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van medische noodzaak bij aanvragen voor bijzondere bijstand en bevestigt dat de overheid niet verplicht is om kosten te vergoeden die niet voldoende zijn onderbouwd.

Uitspraak

03/570 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 december 2002, reg.nr. 02/381 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 februari 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Laar, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.L.J. Martens, werkzaam bij de gemeente Eindhoven.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 6 juni 2001 heeft appellante verzocht om voortzetting van de verlening van bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor het tijdvak van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 in, voorzover thans nog van belang, telefoonkosten ter hoogte van f 125,-- per maand. Bij besluit van 29 augustus 2001 heeft gedaagde aan appellante ingaande 1 juli 2000 een bedrag van f 49,12 per maand aan bijzondere bijstand toegekend, bestaande uit de kosten voor een abonnement op basis van KPN Belbudget van f 19,95 per maand en extra gesprekskosten op jaarbasis van f 350,--. Voorzover de aanvraag betrekking had op de kosten van een mobiele telefoon heeft gedaagde deze afgewezen op de grond dat de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Bij besluit van 8 januari 2002 is gedaagde in zoverre aan de tegen het besluit van 29 augustus 2001 gemaakte bezwaren van appellante tegemoetgekomen, dat de telefoonkostenvergoeding gedurende één jaar geleidelijk wordt afgebouwd van f 125,-- per maand tot het bedrag van f 49,12 per maand per 1 juli 2002, uitgaande van gelijkblijvende omstandigheden. Gedaagde heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de medische situatie van appellante toekenning van een vergoeding in de kosten van een vaste telefoon rechtvaardigt, maar dat de sinds 1 juli 1998 verstrekte vergoeding voor abonnements- en gesprekskosten van f 125,-- per maand is toegekend in strijd met het ter zake geldende beleid en zelfs aanzienlijk hoger is dan de werkelijke kosten van de vaste telefoon van appellante van gemiddeld f 67,16 per maand. Ten aanzien van de kosten voor een mobiele telefoon heeft gedaagde het besluit van 29 augustus 2001 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 januari 2002 ongegrond verklaard.
Appellante heeft de hoogte van de gemiddelde kosten van haar vaste telefoon niet bestreden, maar meent dat de vergoeding van f 125,-- per maand desondanks onverminderd dient te worden voortgezet. Zij heeft daartoe aangevoerd dat haar ziektebeeld is verslechterd, waardoor zij ook een mobiele telefoon moest nemen teneinde bij plotseling opkomende ziekteverschijnselen buitenshuis kennissen te kunnen bellen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat uitsluitend nog ter beoordeling staat de vraag of gedaagde terecht bijzondere bijstand heeft geweigerd voor de kosten van een mobiele telefoon.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij overweegt daartoe dat de stelling van appellante dat haar gezondheidstoestand in de periode in geding ten opzichte van de periode daarvoor was verslechterd niet nader met (medische) stukken is onderbouwd. Met gedaagde is de Raad dan ook van oordeel dat van een (medische) noodzaak om naast de vaste telefoon te beschikken over een mobiele telefoon niet is gebleken.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) R. van den Munckhof.
TTAG14032005