ECLI:NL:CRVB:2005:AT3107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3006 WW + 03/3007 WW + 03/3008 WW + 03/3009 WW + 03/3011 WW + 03/3013 WW + 03/3016 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering na overname van bedrijfsonderdeel

In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan een groep appellanten die eerder in dienst waren bij [werkgever 1] en na een schuldsanering zijn overgenomen door [werkgever 2]. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere beslissingen van de rechtbank Zwolle. De Raad oordeelt dat de rechtbank en gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), terecht hebben vastgesteld dat er sprake was van een overgang van een afzonderlijk bedrijfsonderdeel van [werkgever 1] naar [werkgever 2]. De Raad concludeert dat de identiteit van het overgenomen deel, dat zich bezighield met koeltransport, behouden is gebleven. Dit blijkt uit de omstandigheden dat de werkzaamheden vanuit hetzelfde pand werden verricht, dezelfde lease-auto's werden gebruikt en de klantenkring gelijk bleef. Tevens was er een overdracht van bedrijfsmiddelen, waaronder de inventaris van het kantoor, aan [werkgever 2].

De Raad stelt vast dat [werkgever 2] bereid is om de betalingsverplichtingen van [werkgever 1] over te nemen, mits dit in rechte wordt vastgesteld dat er sprake is van een overgang van onderneming. Dit betekent dat de betaling van de verschuldigde bedragen op een relatief eenvoudige manier van de nieuwe werkgever kan worden verkregen. De Raad bevestigt daarmee het oordeel van de rechtbank dat de aanvragen tot overname van de loonbetalingsverplichtingen door gedaagde op goede gronden zijn afgewezen. De Raad wijst erop dat de geschillen in deze zaak zijn beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van de zaak. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en de besluiten van gedaagde.

Uitspraak

03/3006 WW
03/3007 WW
03/3008 WW
03/3009 WW
03/3011 WW
03/3013 WW
03/3016 WW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant 1], wonende te [woonplaats],
[appellant 2], wonende te [woonplaats],
[appellant 3], wonende te [woonplaats],
[appellant 4], wonende te [woonplaats],
[appellant 5], wonende te [woonplaats],
[appellant 6], wonende te [woonplaats],
[appellant 7], wonende te [woonplaats], appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellanten is J.A. Kamps te Amersfoort op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Zwolle op 13 mei 2003 onder de respectievelijke nummers AWB 02/344 WW, 02/345 WW, 02/346 WW, 02/347 WW, 02/348 WW, 02/349 WW en 02/350 WW tussen partijen gewezen uitspraken (de aangevallen uitspraken).
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 9 februari 2005, waarbij van appellanten [appellant 2] is verschenen. De gemachtigde van appelanten, J.A. Kamps, is niet verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H. ten Brinke, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat de in deze gedingen aan de orde zijnde geschillen worden beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Appellanten waren allen als chauffeur in dienst van[betrokkene], handelende onder de naam [werkgever 1] Flevoland (hierna: [werkgever 1]). Nadat de rechtbank Zwolle [betrokkene]op 12 januari 2001 had toegelaten tot de voorlopige schuldsanering, heeft die rechtbank met ingang van 6 februari 2001 de schuldsaneringsregeling definitief van toepassing verklaard. De bewindvoerder heeft appellanten ontslag aangezegd. Kort nadat [betrokkene] was toegelaten tot de voorlopige schuldsanering, zijn appellanten gaan werken voor [werkgever 2] Transport B.V. (hierna: [werkgever 2]).
Appellanten hebben gedaagde verzocht om een uitkering in het kader van Hoofdstuk IV van de WW. Bij besluiten van 7 februari 2001 en voor appellanten [appellant 1] en [appellant 2] bij besluiten van 6 februari 2001, heeft gedaagde die aanvragen afgewezen. Aan die besluiten heeft gedaagde de overweging ten grondslag gelegd dat [werkgever 2] het bedrijf [werkgever 1] had overgenomen en dat de nieuwe werkgever de betalingsverplichtingen van de oude over moest nemen.
De daartegen gerichte bezwaren heeft gedaagde bij de thans bestreden besluiten van 7 maart 2002 (hierna: de bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank was met gedaagde van oordeel dat [werkgever 1] door [werkgever 2] is overgenomen en dat de kans groot was dat [werkgever 2] aan de betalingsverplichtingen van [werkgever 1] zou voldoen.
Namens appellanten is in hoger beroep betoogd dat [werkgever 1] niet door [werkgever 2] is overgenomen en dat [werkgever 2] geen betaling zal overnemen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat gedaagde en de rechtbank op goede gronden tot het oordeel zijn gekomen dat in casu sprake was van een overgang van een afzonderlijk bedrijfsonderdeel van [werkgever 1], en wel van dat deel waarin het koeltransport was ondergebracht en dat daarbij de identiteit van het overgenomen deel behouden is gebleven. Zoals uit de stukken en uit de verklaring van appellant [2] ter zitting is gebleken, werden de werkzaamheden vanuit hetzelfde pand verricht, werden daarbij dezelfde lease-auto’s gebruikt en bleven de werkzaamheden en de klantenkring wat betreft het koeltransport dezelfde. Verder was er sprake van een overdracht van bedrijfsmiddelen waarbij onder meer de inventaris van het kantoor door [werkgever 2] werd overgenomen.
Zoals blijkt uit hetgeen door de gemachtigde van appellanten ter zitting van de rechtbank is gesteld, is [werkgever 2] bereid te betalen indien in rechte vast staat dat in casu sprake is van een overgang van onderneming in de zin van de artikel 7:662 tot en met 7:666 van het Burgerlijk Wetboek. Daarmee staat tevens vast dat de betaling van hetgeen uit het voorgaande dienstverband verschuldigd was, op een betrekkelijk eenvoudige wijze van de werkgever was te verkrijgen. De Raad is derhalve met de rechtbank van oordeel dat gedaagde de aanvragen tot overname van de loonbetalingsverplichtingen op goede gronden heeft afgewezen.
De aangevallen uitspraken komen derhalve voor bevestiging in aanmerking
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) J.P. Grauss.