ECLI:NL:CRVB:2005:AT2143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6479 WW + 03/6483 WW + 03/6484 WW en 04/254 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens betalingsonmacht en verzoek om vrijstelling griffierecht

In deze zaak heeft de opposant hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Groningen van 15 december 2003. De rechtbank had in deze uitspraken de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht niet binnen de gestelde termijn had voldaan. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 17 november 2004 deze niet-ontvankelijkheid bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de opposant redelijkerwijs in verzuim was. Tegen deze uitspraken heeft de opposant verzet aangetekend, dat op 9 februari 2005 ter zitting is behandeld. De opposant is echter niet verschenen, en de geopposeerde heeft zich ook niet laten vertegenwoordigen.

In het verzet heeft de opposant aangevoerd dat hij wegens betalingsonmacht tijdig om vrijstelling van het griffierecht had verzocht. De Raad overweegt dat de opposant op 16 april 2004 was geïnformeerd dat een vrijstelling van het griffierecht niet mogelijk was, en dat hij bovendien was gewezen op de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten van het griffierecht. De Raad concludeert dat de opposant op enig moment over voldoende financiële middelen beschikte om het griffierecht te betalen, en dat er geen grond is om het niet betalen van het griffierecht verontschuldigbaar te achten.

De Raad heeft daarom het verzet ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2005, met mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Graus als griffier.

Uitspraak

03/6479 WW, 03/6483 WW, 03/6484 WW en 04/254 TW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Opposant heeft hoger beroep ingesteld tegen door de rechtbank Groningen op 15 december 2003 tussen partijen gegeven uitspraken, kenmerken AWB 03/729 WW, AWB 03/539 WW, AWB 03/668 WW en AWB 03/589 TW.
Bij uitspraken van 17 november 2004 heeft de Raad met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant het griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Tegen deze uitspraken is verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 februari 2005, waar opposant met voorafgaand bericht niet is verschenen. Geopposeerde heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
In verzet heeft opposant gesteld dat hij, wegens betalingsonmacht, tijdig heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht en dat het op de weg van de Raad had gelegen om opposant in de gelegenheid te stellen zijn betalingsonmacht aan te tonen.
Hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd is geen grond om het niet betalen van het griffierecht verontschuldigbaar te achten.
De Raad overweegt daartoe dat aan opposant bij schrijven van 16 april 2004 is meegedeeld dat geen vrijstelling van het griffierecht mogelijk is, gelet op de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 22 van de Beroepswet. Tevens is opposant in voornoemd schrijven gewezen op de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht. Voorts is aan opposant een extra ruime termijn gegeven om het griffierecht te voldoen. Daarbij wijst de Raad er nog op dat opposant blijkens zijn brief van 28 juni 2004 op enig moment over voldoende financiële middelen beschikte om het griffierecht te betalen. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen grond om het niet betalen van het griffierecht verontschuldigbaar te achten.
Het verzet moet derhalve ongegrond verklaard worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Graus als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) J.P. Graus.