ECLI:NL:CRVB:2005:AS8316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1355 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor ouderbijdrage bij uithuisplaatsing van kinderen

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Mons, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de ouderbijdrage in verband met de uithuisplaatsing van zijn kinderen had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten boven de bijstandsnorm uitstegen. Appellant ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering en had geen recht op kinderbijslag voor zijn kinderen, die onder toezicht waren gesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 25 januari 2005. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, heeft een verweerschrift ingediend. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de kosten van de ouderbijdrage, die voortvloeien uit de onderhoudsplicht van appellant, als noodzakelijke kosten van bestaan moeten worden beschouwd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.

De Raad concludeerde dat de kosten van de ouderbijdrage niet als noodzakelijke kosten in de zin van de Algemene bijstandswet konden worden aangemerkt, omdat deze kosten voortvloeien uit de alimentatieverplichting van appellant. De Raad bepaalde dat de gemeente Leiden het griffierecht van appellant diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 maart 2005.

Uitspraak

03/1355 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. J. Mons, werkzaam bij Stichting Maatschappelijke Dienst-verlening Midden Holland te Leiden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 februari 2003, reg.nr 02/1283 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 januari 2005 waar appellant met zijn gemachtigde is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door P. Minderhoud, werkzaam bij de gemeente Leiden.
II. MOTIVERING
Appellant is gehuwd en ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering ten minste ter hoogte van de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Hij heeft op 2 mei 2001 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) in de kosten van de door hem aan het Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdragen verschuldigde ouderbijdrage van in totaal f 344, 10 per maand in verband met de uithuisplaatsing van twee van zijn kinderen die onder toezicht zijn gesteld. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant voor deze kinderen geen aanspraak kan maken op kinderbijslag.
Gedaagde heeft bij besluit van 25 mei 2001 deze aanvraag afgewezen.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 19 februari 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 19 februari 2002 ingestelde beroep onge-grond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het geval van appellant geen sprake van bijzondere omstandigheden die leiden tot noodzakelijke kosten waarin de bijstand niet voorziet en die de eigen draagkracht te boven gaan.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad begrijpt het besluit op bezwaar aldus dat gedaagde zich op het standpunt stelt dat er in het geval van appellant geen sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan de hier in geding zijnde kosten niet uit de van toepassing zijnde bijstandsnorm kunnen worden voldaan.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 3 februari 2004, LJN A03476, gepubliceerd in RSV 2004/124 en USZ 2004/87, komt de Raad tot de conclusie dat het besluit op bezwaar van 19 februari 2002 niet op een deugdelijke motivering berust.
Appellant kan voor de kinderen, ten behoeve van wie hij de aanvraag om bijzondere bij-stand heeft ingediend, geen aanspraak maken op kinderbijslag zodat op grond van artikel 4, aanhef en onder c en e, van de Abw die kinderen, in het kader van de toepassing van de Abw niet tot het gezin van appellant behoren. In verband hiermee en in aanmerking genomen dat de door appellant op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening ver-schuldigde ouderbijdrage rechtstreeks voortvloeit uit het feit dat hij op grond van artikel 1:392, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek voor die kinderen onderhoudsplichtig is, dienen de hier in geding zijnde kosten te worden beschouwd als kosten ter voldoening van een alimentatieverplichting als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder a, van de Abw. Op grond van deze bepaling kunnen deze kosten niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan van appellant worden gerekend en derhalve evenmin als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 19 februari 2002 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen ziet de Raad aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten omdat van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 februari 2002;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Bepaalt dat de gemeente Leiden aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 116,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
GdJ
102