ECLI:NL:CRVB:2005:AS5836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Onterecht verstrekte WW-uitkering na verrichte arbeid
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2005, staat de vraag centraal of appellant ten onrechte een WW-uitkering heeft ontvangen, terwijl hij arbeid heeft verricht. Appellant, vertegenwoordigd door mr. G.L. Gijsberts, heeft hoger beroep aangetekend tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die eerder het beroep van appellant gegrond had verklaard maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen van toepassing is, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv).
Tijdens de zitting op 15 december 2004 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door G.M. Folkers. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. Appellant heeft betoogd dat hij ten tijde van de in geding zijnde periode geen werkzaamheden heeft verricht en dat de verklaringen van getuigen niet betrouwbaar zijn. De Raad heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat appellant gedurende de aangegeven periode werkzaamheden heeft verricht voor een tuinbouwbedrijf.
De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling, niet overtuigend geacht in het kader van deze zaak. De Raad heeft besloten dat het bestreden besluit en de eerdere uitspraak in stand blijven, zonder termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt dat appellant ten onrechte WW-uitkeringen heeft ontvangen, en de Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd.