ECLI:NL:CRVB:2005:AS4935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4754 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van verplichtingen onder de Algemene Bijstandswet voor therapeutische behandeling

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 1 augustus 2002 een eerder besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn heeft bekrachtigd. Dit besluit hield in dat appellant voor de duur van één jaar was ontheven van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet (Abw), om hem in staat te stellen een therapeutische behandeling te ondergaan. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 14 december 2004, waarbij partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant sinds 2 december 1982 een uitkering op grond van de Abw ontvangt. Gedaagde had op basis van psychodiagnostisch onderzoek door psycholoog M.J. Heurman geconcludeerd dat appellant structurele functionele beperkingen had die zijn reïntegratie op de arbeidsmarkt belemmerden. Dit advies leidde tot de ontheffing van de verplichtingen voor de duur van één jaar.

Appellant betwistte de noodzaak van de behandeling en voerde aan dat hij geen beperkingen ondervond bij het zoeken naar werk. Hij overhandigde een rapport van M. van de Rijt ter ondersteuning van zijn standpunt. Gedaagde volhardde echter in zijn standpunt en voerde aan dat er na het besluit van 5 oktober 2001 pogingen waren gedaan om appellant naar werk te bemiddelen, maar dat deze zonder resultaat waren gebleven.

De Raad oordeelde dat gedaagde zich terecht had gebaseerd op het advies van psycholoog Heurman, aangezien dit advies zorgvuldig was voorbereid en de conclusies gerechtvaardigd waren. Het rapport van M. van de Rijt werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd, omdat het niet was gebaseerd op psychodiagnostisch onderzoek. De Raad bevestigde het besluit van 5 oktober 2001 en verklaarde het beroep ongegrond, zonder termen voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

02/4754 NABW (rectificatie)
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 1 augustus 2002, reg.nr. 01/1448 NABW.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingezonden.
Partijen hebben nog nadere stukken ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 14 december 2004, waar partijen - met kennisgeving - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Aan appellant is met ingang van 2 december 1982 een uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet toegekend. Na de inwerkingtreding van de Algemene bijstandswet (Abw) is de uitkering voortgezet op grond van die wet.
Gedaagde heeft appellant bij een ongedateerd besluit, dat op 6 juni 2001 door appellant is ontvangen, voor de duur van één jaar ontheven van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw bedoelde verplichtingen, zulks om hem in staat te stellen een therapeutische behandeling te ondergaan.
Gedaagde heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 5 oktober 2001 ongegrond verklaard. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat uit door de psycholoog M.J. Heurman, werkzaam bij Ausems Kerkvliet, verricht psychodiagnostisch onderzoek is gebleken dat bij appellant sprake is van structureel aanwezige functionele beperkingen die in de weg staan aan zijn reïntegratie op de arbeidsmarkt. Gedaagde heeft het door deze psycholoog uitgebrachte advies dat appellant zich daarvoor zou moeten laten behandelen overgenomen en hem met het oog op zulk een behandeling voor de duur van één jaar vrijgesteld van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw bedoelde verplichtingen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat hem niets mankeert en dat het standpunt van gedaagde dat hij zich zou moeten laten behandelen hem beperkt bij het vinden van werk. Ter ondersteuning van dit standpunt is een rapport van M. van de Rijt, werkzaam bij Spatie, overgelegd. Appellant wenst ingeschreven te worden bij het arbeidsbureau en begeleid te worden naar passend werk. Hij stelt dat de sociale dienst en het arbeidsbureau uitgaan van onjuiste gegevens en dat zij hem belemmeren bij het zoeken naar werk.
Gedaagde heeft in hoger beroep gepersisteerd bij zijn in het besluit van 5 oktober 2001 neergelegde standpunt. Daaraan is toegevoegd dat na dit besluit getracht is appellant te bemiddelen naar werk en dat hem in dat kader een concrete baan bij de groenvoorziening van de gemeente Apeldoorn is aangeboden. Door toedoen van appellant zou dit echter zonder resultaat zijn gebleven.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat gedaagde zich baseert op het in opdracht van de gemeente uitgebrachte advies van de psycholoog M.J. Heurman van 21 mei 2001. Dit advies berust op de bevinding dat bij appellant ten tijde van het onderzoek sprake was van structurele en functionele beperkingen, met dien verstande dat er op dat moment geen mogelijkheden werden gezien om hem naar werk te reïntegreren ten gevolge van een zeer beperkte draagkracht, grote achterdocht en een tekortschietende coping. Op grond van deze bevindingen is een behandeling geadviseerd die gericht is op het verminderen van achterdocht en het aanleren van manieren om met spanningen om te gaan.
De Raad is van oordeel dat gedaagde zich terecht op dit advies heeft gebaseerd nu niet gebleken is dat het onzorgvuldig is voorbereid en evenmin dat de conclusies niet gedragen kunnen worden door de bevindingen. Het door appellant ingebrachte rapport van M. van de Rijt heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht nu dit, anders dan het rapport van Heurman, niet is gebaseerd op psychodiagnostisch onderzoek en uitsluitend een verslag behelst van een intakegesprek dat met appellant is gevoerd, in welk gesprek appellant heeft verklaard dat hij geen therapie- of veranderwens heeft zodat voortzetting van de intake niet zinvol werd geacht.
Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van 5 oktober 2001 in rechte stand houdt en dat de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen dat besluit ongegrond is verklaard, dient te worden bevestigd.
Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht met betrekking tot zijn wensen inzake de begeleiding naar arbeid en de manier waarop het arbeidsbureau en de sociale dienst daarmee zijn omgegaan gaat de omvang van het aan de orde zijnde geding, dat uitsluitend betrekking heeft op de ontheffing van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw bedoelde verplichtingen, te buiten en moet daarom buiten beschouwing blijven.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2005.
(get.) R.M. van Male.
(get.) R. van den Munckhof.