ECLI:NL:CRVB:2005:AS4584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Herhaalde aanvraag vergoeding van rente wegens vertraging in afwikkeling uitkering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2002, waarin haar verzoek om vergoeding van rente wegens vertraging in de afwikkeling van haar uitkering werd afgewezen. Appellante had eerder een aanvraag om een uitkering krachtens de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) ingediend, die aanvankelijk was afgewezen, maar later werd goedgekeurd. Na de toekenning heeft appellante herhaaldelijk verzocht om rentevergoeding, maar deze verzoeken zijn door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam steeds afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 5 januari 2005 geoordeeld dat een bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar dat de bestuursrechter zich in beginsel moet beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In dit geval heeft de Raad vastgesteld dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding zouden moeten geven om het oorspronkelijke besluit te herzien. De argumenten van appellante dat het beleid van de gemeente Rotterdam soepeler is geworden en dat haar verzoek om rentevergoeding nooit serieus is bekeken, zijn niet voldoende om als nieuw gebleken feiten te worden aangemerkt.
De Raad heeft daarom de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat gedaagde in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van nieuw gebleken feiten in bestuursrechtelijke procedures en de grenzen van de heroverweging door bestuursorganen.