ECLI:NL:CRVB:2005:AS4584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/131 WWV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag vergoeding van rente wegens vertraging in afwikkeling uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2002, waarin haar verzoek om vergoeding van rente wegens vertraging in de afwikkeling van haar uitkering werd afgewezen. Appellante had eerder een aanvraag om een uitkering krachtens de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) ingediend, die aanvankelijk was afgewezen, maar later werd goedgekeurd. Na de toekenning heeft appellante herhaaldelijk verzocht om rentevergoeding, maar deze verzoeken zijn door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam steeds afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 5 januari 2005 geoordeeld dat een bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar dat de bestuursrechter zich in beginsel moet beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In dit geval heeft de Raad vastgesteld dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding zouden moeten geven om het oorspronkelijke besluit te herzien. De argumenten van appellante dat het beleid van de gemeente Rotterdam soepeler is geworden en dat haar verzoek om rentevergoeding nooit serieus is bekeken, zijn niet voldoende om als nieuw gebleken feiten te worden aangemerkt.

De Raad heeft daarom de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat gedaagde in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van nieuw gebleken feiten in bestuursrechtelijke procedures en de grenzen van de heroverweging door bestuursorganen.

Uitspraak

03/131 WWV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2002, nr. BELEI 01/1662, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 november 2004, waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door
J.N.C. Walters. Gedaagde is niet verschenen.
II. MOTIVERING
Appellante heeft op 30 december 1986 een aanvraag om een uitkering krachtens de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) ingediend bij gedaagde. Na deze aanvraag aanvankelijk te hebben afgewezen heeft gedaagde appellante bij besluit van
22 november 1990 een WWV-uitkering toegekend over de periode 23 december 1984 tot 23 december 1986.
Bij ongedateerd schrijven, bij gedaagde binnengekomen op 31 januari 1991, heeft appellante gedaagde verzocht om vergoeding van rente wegens de vertraging in de afwikkeling van de uitkering, zulks vanaf 22 september 1989.
Bij besluit van 22 april 1991 heeft gedaagde afwijzend beslist op dit verzoek van appellante.
In diverse brieven heeft appellante haar verzoek om vergoeding van rente opnieuw aan gedaagde voorgelegd. Naar aanleiding van een dergelijk verzoek van 28 oktober 1992 heeft gedaagde bij besluit van 11 februari 1993 dit herhaalde verzoek wederom afgewezen.
Appellante heeft bij schrijven van 19 mei 1993 en vervolgens bij schrijven van 26 februari 2000 aan gedaagde verzocht om zijn besluit van 11 februari 1993 te heroverwegen.
Naar aanleiding hiervan heeft gedaagde de zaak in haar geheel opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
In de lijn van hetgeen de Raad in zijn uitspraak van 4 december 2003, LJN AN9805 heeft overwogen is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij de in het kader van de na te melden toetsing met een besluit op één lijn te stellen oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan een terzake ingesteld beroep echter niet de weg openen naar een toetsing door de bestuursrechter als betrof het een oorspronkelijk besluit. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zulk een geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
De door appellante in dit kader aangevoerde argumenten dat het beleid van de gemeente Rotterdam soepeler is geworden en dat haar verzoek om rentevergoeding nooit serieus is bekeken door gedaagde kunnen niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin.
Dit brengt de Raad tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005.
(get.) T. Hoogenboom
(get.) L. Karssenberg