ECLI:NL:CRVB:2005:AS4067

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2215 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelichting op jaaropgave als geen besluit in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om toelichting op de jaaropgave 2001 niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant ontving vanaf 12 december 2000 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en vroeg op 22 maart 2002 om een toelichting op zijn jaaropgave. Na het uitblijven van een beslissing, maakte hij bezwaar en stelde hij beroep in bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de jaaropgave en de toelichting daarop niet als besluiten konden worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de gevraagde toelichting op de jaaropgave niet kan worden aangemerkt als een besluit, omdat deze geen wijziging kan brengen in de bestaande rechten en verplichtingen. De Raad stelt vast dat het niet tijdig beslissen op het verzoek van appellant niet leidt tot rechtsgevolgen, en dat de rechtbank terecht het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2002 ongegrond heeft verklaard.

Daarnaast oordeelt de Raad dat het verzoek van appellant om een proces-verbaal van de zitting van 14 december 2004 niet kan worden ingewilligd, omdat hij geen belang heeft bij het opmaken van een proces-verbaal. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden, in aanwezigheid van griffier R. van den Munckhof.

Uitspraak

03/2215 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 18 april 2003, reg.nr. 02/710 NABW.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld op de zitting van 14 december 2004, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde met kennisgeving niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Aan appellant is met ingang van 12 december 2000 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
Appellant heeft op 22 maart 2002 gevraagd om een toelichting op de op zijn uitkering betrekking hebbende jaaropgave 2001. Aangezien een beslissing op dat verzoek uitbleef, heeft hij tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek op 22 mei 2002 bezwaar gemaakt. Tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar heeft appellant op 31 juli 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 7 augustus 2002 heeft gedaagde toelichting gegeven op de jaaropgave 2001. Gedaagde heeft het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 22 maart 2002 in zijn besluit van 17 oktober 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 22 mei 2002 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2002 ongegrond verklaard. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft zij niet-ontvankelijk verklaard wegens vervallen procesbelang nu de gevraagde toelichting op 7 augustus 2002 is verstrekt. Het beroep tegen het besluit van
17 oktober 2002 heeft zij ongegrond verklaard omdat noch een jaaropgave, noch een toelichting daarop is aan te merken als een besluit, als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe is overwogen dat aan een toelichting op een jaaropgave, geen rechtsgevolg toekomt.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat een jaaropgave wel moet worden aangemerkt als een besluit, nu daarin ten dele geldbedragen worden genoemd die geheel of ten dele worden bepaald door wet- en regelgeving buiten de Abw. Appellant heeft daarbij het oog op de fiscale inhoudingen. Naar zijn mening is ten onrechte belasting ingehouden over leenbijstand. Voorts is aangevoerd dat zonder toelichting op de jaaropgave niet kan worden beoordeeld of en in hoeverre schade is geleden, zodat het uitblijven van een tijdige reactie van gedaagde op het bezwaar van appellant mogelijk niet zonder financieel belang is.
Gedaagde heeft er in hoger beroep mee volstaan aan te geven dat hij zich zal schikken in ’s Raads oordeel.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Blijkens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van artikel 6:2 van de Awb worden voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld de schriftelijke weigering een besluit te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit.
De Raad is van oordeel dat de gevraagde toelichting op de jaaropgave 2001 niet kan worden aangemerkt als een besluit, nu deze naar zijn aard geen wijziging kan brengen in de wederzijds bestaande rechten en verplichtingen. Het nemen van een beslissing inzake het al dan niet verlenen van zulk een toelichting kan niet worden aangemerkt als het verrichten van een rechtshandeling, nu daarmee geen rechtsgevolg kan zijn beoogd.
Hieruit vloeit voort dat gedaagde het bezwaar tegen uitblijven van een beslissing op het verzoek van 22 maart 2002 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2002 terecht ongegrond heeft verklaard.
De Raad is voorts van oordeel dat de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 22 mei 2002 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens vervallen procesbelang. De Raad overweegt daartoe dat appellant bij de rechtbank weliswaar vergoeding heeft gevorderd voor geleden en te lijden schade, maar dat hij in die fase van het geding niet duidelijk heeft gemaakt waaruit deze schade, gezien het feit dat het geding betrekking had op een gevraagde toelichting, zou kunnen bestaan.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Met betrekking tot het verzoek van appellant om toezending van het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2004 overweegt de Raad dat hij voor het opmaken van een proces-verbaal geen aanleiding ziet nu appellant daarbij geen belang heeft.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2005.
(get.) R.M. van Male.
(get.) R. van den Munckhof.
TTAG 12/1’05