ECLI:NL:CRVB:2005:AS3048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6286 WW + 02/6287 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van uitkering op basis van onjuiste opgave van gewerkte uren als zelfstandige

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW). Appellant, die als zelfstandige werkzaam was, had onjuiste informatie verstrekt over het aantal gewerkte uren. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat appellant in de periode van 19 februari 1998 tot 21 januari 2001 gedurende 25 uur per week werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht. De Raad stelt vast dat appellant onvoldoende uren op zijn werkbriefjes heeft ingevuld en dat hij in 1998 niet minder uren heeft gewerkt dan in 1999, wat in strijd is met de informatie van de belastingdienst die aantoont dat hij in 1999 de zelfstandigenaftrek heeft gehanteerd. Dit leidt tot de conclusie dat appellant meer uren heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven aan de gedaagde partij, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Uitspraak

02/6286 WW
02/6287 ZW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. P.H. Visser, advocaat te Wormerveer, op bij aanvullende beroepschriften van 10 februari 2003 hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Haarlem op 5 november 2002, reg.nr. AWB 02-184 WW en 02-185 ZW, gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen betrekking hebbend op de herziening van appellants uitkering in gevolge de Werkeloosheidswet (WW) en de daarmee samen-hangende terugvordering van verstrekte uitkering ingevolge die wet en de herziening van zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) en de daarmee samenhangende terugvordering.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 november 2004, waar appellant en zijn gemachtigde niet zijn verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat de in deze gedingen aan de orde zijnde geschillen worden beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt bij zijn beoordeling.
Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of gedaagde terecht en op goede gronden ervan is uitgegaan dat appellant in de periode van 19 februari 1998 tot 21 januari 2001 gedurende 25 uur per week werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht.
De Raad beantwoordt deze vraag, met de rechtbank, bevestigend en stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak tot dit oordeel hebben geleid.
Ook voor de Raad staat genoegzaam vast dat appellant, gelet op zijn eigen verklaring dat hij onvoldoende uren op zijn werkbriefjes heeft ingevuld en in 1998 niet minder uren heeft gewerkt dan in 1999 alsmede gelet op de van de belastingdienst verkregen informatie dat ten aanzien van appellant in 1999 de zelfstandigenaftrek is gehanteerd, meer uren heeft gewerkt dan dat hij aan gedaagde heeft opgegeven.
Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen eerder is aangevoerd geen nieuwe feiten of gronden. Nu de Raad hetgeen door de rechtbank is vastgesteld en overwogen volledig kan onderschrijven, ziet de Raad geen aanleiding nader op deze herhaalde feiten en gronden in te gaan.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter, en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) L. Karssenberg.