ECLI:NL:CRVB:2004:AS2616
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering na ontslag zonder zekerheid op nieuwe baan
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2004, staat de weigering van een WW-uitkering centraal. De gedaagde, geboren in 1966, had in 1995 een WAO-uitkering ontvangen vanwege arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in 2001 trok het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) deze uitkering in, omdat de arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Gedaagde nam vervolgens ontslag uit zijn dienstverband bij een agrarisch loonbedrijf zonder zekerheid op een nieuwe baan voor tenminste zes maanden. Het Uwv weigerde daarop de WW-uitkering, stellende dat gedaagde een voorzienbaar werkloosheidsrisico had genomen.
De zaak kwam in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage, die het beroep van gedaagde gegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv gedaagde niet zonder meer kon verwijten dat hij het initiatief tot beëindiging van de dienstbetrekking had genomen. Tijdens de zitting op 17 november 2004 werd de zaak behandeld, waarbij gedaagde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. van Dijk.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er op medische gronden geen beletselen waren voor het voortzetten van de dienstbetrekking. De Raad concludeerde dat gedaagde niet terecht had gesteld dat het werk te zwaar voor hem was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij geen proceskostenveroordeling werd opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkzoekenden om bij ontslag rekening te houden met de gevolgen voor hun recht op een WW-uitkering.