ECLI:NL:CRVB:2004:AS2499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/975 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door R.L.W. Kriesels, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 januari 2003. De zaak betreft de vaststelling van de gedifferentieerde premie die appellante verschuldigd is op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 december 2004 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet relevant is voor de premie vaststelling. Appellante heeft geen bewijs geleverd dat de toepassing van de wettelijke bepalingen door gedaagde onjuist was. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel werd door de Raad afgewezen, omdat de situatie van appellante niet uitzonderlijk genoeg was om af te wijken van de strikte toepassing van de wet. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep faalt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/975 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft R.L.W. Kriesels, registeraccountant te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 17 januari 2003 onder kenmerk 02/692 door de rechtbank Rotterdam gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 2 december 2004, waar namens appellante is verschenen haar directeur
[naam directeur], bijgestaan door R.L.W. Kriesels, en gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 26 november 2001 heeft gedaagde de door appellante voor 2002 verschuldigde gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) bepaald op 2,03%, mede in verband met een aan een (ex-)werknemer (de werknemer) in 2000 betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO. Deze uitkering is ingaande 17 januari 2000 toegekend ter zake op 18 januari 1999 ingetreden arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe, samengevat, overwogen dat, anders dan appellante heeft aangevoerd, de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet relevant is en dat het imperatieve en categorale karakter van de regeling in de weg staat aan het honoreren van de beroepsgrond dat appellante zich onevenredig zwaar getroffen voelt.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Raad van 19 december 2002, USZ 2003, 87, is het oordeel van de rechtbank dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid zonder belang is, juist.
Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Appellante betwist niet dat gedaagde de wettelijke bepalingen correct heeft toegepast. Aangezien gedaagde bij de uitvoering van die voorschriften geen enkele beleidsvrijheid toekomt, kan een beroep op het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet slagen.
Uit de rechtspraak van deze Raad volgt dat er niettemin bijzondere gevallen denkbaar zijn waarin de strikte toepassing van een dwingendrechtelijke bepaling in die mate in strijd komt met algemene rechtsbeginselen dat op deze grond de toepassing er van geen rechtsplicht meer kan zijn. De situatie waarin appellante verkeert is evenwel niet zo uitzonderlijk dat die in het geheel niet zou stroken met de uitvoering van de premiedifferentiatieregeling zoals de wetgever deze voor ogen heeft gehad. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel en het verbod van willekeur slaagt daarom niet.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep faalt.
De Raad ziet geen aanleiding tot de toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. R.C. Stam in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
16 december 2004.
(get.) R.C. Stam
(get.) A. Kovács