ECLI:NL:CRVB:2004:AS2341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3612 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over gedifferentieerde premie in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een B.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij de Raad van bestuur van het Uwv in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda van 15 mei 2002, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de berekening van de gemiddelde premieloonsom door gedaagde in overeenstemming was met het Besluit premiedifferentiatie WAO.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 december 2004, maar partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde de gedifferentieerde premie voor 2001 heeft vastgesteld op het maximum voor kleine werkgevers, namelijk 4,77%. Dit was gebaseerd op de gemiddelde premieloonsom over de jaren 1996 tot en met 1999, omdat appellante in 1995 nog geen werkgever was. Het bezwaarschrift van appellante is gedeeltelijk gegrond verklaard, waardoor zij als grote werkgever werd aangemerkt, maar de gedifferentieerde premie bleef gehandhaafd.

De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de berekening van de gemiddelde premieloonsom correct was. De Raad heeft geen aanleiding gezien om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen, wat zou betekenen dat gedaagde de proceskosten zou moeten vergoeden. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee het hoger beroep van appellante faalde.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/3612 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 15 mei 2002 onder kenmerk 01/764 door de rechtbank Breda gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 2 december 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 28 november 2000 heeft gedaagde de door appellante voor 2001 verschuldigde gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) bepaald op het voor kleine werkgevers geldende maximum van 4,77%. Daarbij is uitgegaan van de gemiddelde premieloonsom over de jaren 1996 tot en met 1999, omdat appellante in 1995 nog geen werkgever was. Appellantes bezwaarschrift is door gedaagde in zoverre gegrond verklaard dat appellante is aangemerkt als grote (in plaats van kleine) werkgever onder handhaving van de gedifferentieerde premie.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat gedaagdes berekening van de gemiddelde premieloonsom in overeenstemming is met het Besluit premiedifferentiatie WAO (het Besluit). Zij heeft daartoe overwogen, samengevat, dat als refertejaren voor de premieloonsom hebben te gelden de jaren 1995 tot en met 1999. Omdat appellante in het jaar 1995 nog niet de hoedanigheid van werkgever had, heeft gedaagde voor dat ontbrekende refertejaar, in overeenstemming met artikel 7 van het Besluit, een correctie toegepast. Vervolgens is, zoals voorgeschreven in artikel 4, tweede lid, van het Besluit, de totale premieloonsom over de jaren 1996 tot en met 1999 gedeeld door 4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Het Besluit biedt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen mogelijkheden tot een andere wijze van berekening.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep faalt.
De Raad ziet geen aanleiding tot de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. R.C. Stam in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
16 december 2004.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A. Kovács.