ECLI:NL:CRVB:2004:AS2341
Centrale Raad van Beroep
Hoger beroep over gedifferentieerde premie in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een B.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij de Raad van bestuur van het Uwv in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda van 15 mei 2002, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de berekening van de gemiddelde premieloonsom door gedaagde in overeenstemming was met het Besluit premiedifferentiatie WAO.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 december 2004, maar partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde de gedifferentieerde premie voor 2001 heeft vastgesteld op het maximum voor kleine werkgevers, namelijk 4,77%. Dit was gebaseerd op de gemiddelde premieloonsom over de jaren 1996 tot en met 1999, omdat appellante in 1995 nog geen werkgever was. Het bezwaarschrift van appellante is gedeeltelijk gegrond verklaard, waardoor zij als grote werkgever werd aangemerkt, maar de gedifferentieerde premie bleef gehandhaafd.
De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de berekening van de gemiddelde premieloonsom correct was. De Raad heeft geen aanleiding gezien om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen, wat zou betekenen dat gedaagde de proceskosten zou moeten vergoeden. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee het hoger beroep van appellante faalde.