ECLI:NL:CRVB:2004:AR9162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5267 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van bijstand en verplichting tot deelname aan arbeidsinschakelingstraject

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van de bijstandsverlening aan appellant, die al geruime tijd een bijstandsuitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg had aan appellant de verplichting opgelegd om deel te nemen aan een traject gericht op arbeidsinschakeling bij Maatwerk Helmond. Appellant was het niet eens met deze verplichting en had in hoger beroep aangevoerd dat het trajectplan niet voldeed aan kwaliteitswaarborgen, omdat de kwaliteit niet vooraf was gedefinieerd in gespecificeerde en meetbare vorm en er geen adequaat meetplan was opgesteld. Hij vreesde dat hij in een situatie zou worden gebracht waarin hij de vereiste basiskwaliteit zou ontberen.

De Raad overwoog dat de Abw niet voorschrijft dat het trajectplan aan de door appellant bedoelde maatstaven moet voldoen. De Raad concludeerde dat gedaagde in redelijkheid tot de vaststelling van het trajectplan had kunnen komen, aangezien het plan gericht was op het vergroten van de kansen van appellant op de arbeidsmarkt. Daarnaast werd opgemerkt dat de regeling in het plan, die betrekking had op de participatie van appellant, niet als een geschillenregeling moest worden gezien, maar als een voorziening die zijn betrokkenheid bij het trajectplan moest verhogen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het besluit van 27 juni 2002 ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijkheid van besluiten van het College van burgemeester en wethouders in het kader van de bijstandsverlening en de verplichtingen die daaruit voortvloeien.

Uitspraak

02/5267 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
28 augustus 2002, reg.nr. 02/1583.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 november 2004, waar appellant, met voorafgaand bericht, niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door C.J.C.J. Crombach, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt al geruime tijd een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij besluit van 2 april 2002 heeft gedaagde besloten tot voortzetting van de bijstand, waarbij aan appellant de verplichting is opgelegd deel te nemen aan een traject (een plan gericht op arbeidsinschakeling) bij Maatwerk Helmond. Het traject is opgenomen in een als bijlage bij het besluit gevoegd plan, door gedaagde werkpolis genoemd, dat gericht is op het vergroten van de kansen van appellant op de arbeidsmarkt.
Bij besluit van 27 juni 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2002 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde onder meer aangegeven bij de besluitvorming in aanmerking te hebben genomen dat appellant reeds vele jaren vanwege werkloosheid bijstand ontvangt en dat hij moet trachten zoveel mogelijk zelfstandig in het bestaan te voorzien.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 juni 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
Appellant heeft aangevoerd dat aan het in geding zijnde trajectplan kwaliteitswaarborgen ontbreken aangezien de kwaliteit niet vooraf is gedefinieerd in gespecificeerde en meetbare vorm en er geen adequaat meetplan is opgesteld. Gelet hierop acht appellant het vrijwel zeker dat hij in een situatie wordt gebracht waarbij hij de vereiste basiskwaliteit moet ontberen.
De Raad wijst er in dit verband op dat de Abw niet voorschrijft dat het in artikel 70, derde lid, van Abw bedoelde plan moet beantwoorden aan de door appellant bedoelde maatstaven. De Raad voegt hieraan nog toe dat niet gebleken is dat gedaagde niet in redelijkheid heeft kunnen geraken tot vaststelling van het in geding zijnde trajectplan nu dit, gezien de inhoud ervan, gericht is op vergroting van de kansen van appellant op arbeidsinschakeling.
Appellant kan zich voorts niet verenigen met hetgeen in het plan is opgenomen onder het hoofdje “Geschillen”. De Raad overweegt dienaangaande dat het hier, gelet op hetgeen aldaar is vermeld, niet gaat om een geschillenregeling, maar om een voorziening die ertoe strekt de participatie van appellant bij de totstandkoming en de inhoud van het plan te verhogen. Deze regeling komt dan ook tegemoet aan het bezwaar van appellant dat zijn betrokkenheid bij het trajectplan onvoldoende is gewaarborgd.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) R. van den Munckhof.
JK/22124