ECLI:NL:CRVB:2004:AR8717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4218 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing bijstandsaanvraag op basis van bedrijfskapitaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 2 juli 2002 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds maart 1997 als zelfstandige stands en decors bouwt, had in augustus 1999 bijstand aangevraagd ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). Deze aanvraag werd afgewezen op basis van een negatief advies van IMK Intermediair. Appellant diende op 8 augustus 2000 een nieuwe aanvraag in, die opnieuw negatief werd beoordeeld door IMK. Gedaagde verklaarde het bezwaar tegen de afwijzing van deze aanvraag ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat het primaire besluit van gedaagde slechts betrekking heeft op de periode tussen de aanvraag en de beslissing daarop. Feiten en omstandigheden die na deze periode naar voren komen, moeten bij de heroverweging in aanmerking worden genomen. De Raad oordeelt dat het IMK terecht rekening heeft gehouden met de jaarrekening over 2000, die door appellant zelf was aangeleverd. De Raad vindt geen bewijs voor vooringenomenheid van de adviseur en concludeert dat het advies van 7 februari 2002 zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Appellant heeft geen concrete feiten aangedragen die de gegevens in het advies zouden tegenspreken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en de leden gezamenlijk tot deze beslissing zijn gekomen.

Uitspraak

02/4218 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft drs. E.A. Friedeberg, werkzaam bij Friedeberg Consultancy B.V. te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 juli 2002, reg.nr. Awb 02-420.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 november 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door G.S. Woudstra, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant bouwt sinds maart 1997 onder de naam [naam company] als zelfstandige stands en decors. Hij heeft in augustus 1999 bijstand aangevraagd ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) en het daarop gebaseerde Besluit bijstandsverlening zelfstandigen. Die aanvraag is door gedaagde afgewezen op grond van een negatief advies van IMK Intermediair (hierna: IMK) van 21 december 1999. Op 8 augustus 2000 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Het IMK heeft op
30 augustus 2000 opnieuw negatief omtrent de aanvraag geadviseerd. Geconcludeerd is dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is aangezien de bedrijfsresultaten ondanks de rooskleurige marktomstandigheden teleurstellend zijn, terwijl voorts naar verhouding sprake is geweest van een zeer fors privé-uitgavenniveau. Gedaagde heeft daarin aanleiding gevonden om deze nieuwe aanvraag bij besluit van 14 september 2000 af te wijzen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 27 maart 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank Haarlem heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 15 november 2001, reg.nr. AWB 01/527, gegrond verklaard en het besluit van 27 maart 2001 vernietigd. Gedaagde heeft naar aanleiding van deze uitspraak opnieuw advies ingewonnen bij het IMK. Bij brief van
7 februari 2002 heeft het IMK zijn eerdere negatieve advies gehandhaafd. Gedaagde heeft daarin aanleiding gevonden om bij besluit van 14 februari 2002 het bezwaar tegen het primaire besluit van 14 september 2000 opnieuw ongegrond te verklaren.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 14 februari 2002 in de aangevallen uitspraak van 2 juli 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat het IMK in zijn advies van
7 februari 2002 ten onrechte rekening heeft gehouden met gegevens blijkende uit de jaarrekening 2000, en dat het zonder die gegevens waarschijnlijk tot een ander advies zou zijn gekomen. Voorts gaat die jaarrekening niet over de financiële situatie van het bedrijf van appellant op 8 augustus 2000, maar over die op 31 december 2000. Bovendien betreft het een voorlopige jaarrekening die ten gevolge van fouten van de voormalige boekhouder geen getrouw beeld geeft van de situatie van het bedrijf van appellant. Het IMK zou te meer geen rekening hebben mogen houden met deze jaarrekening omdat dit buiten de door gedaagde verstrekte opdracht valt; het IMK kreeg over die jaarrekening immers de beschikking naar aanleiding van een latere aanvraag. Voorts heeft appellant niet de kans gehad om nieuwe gegevens in te brengen en het IMK wel. Het IMK zou ten onrechte geen nieuwe cijfermatige opstelling hebben gemaakt. Het tweede advies is opgesteld door dezelfde adviseur als die welke het eerste advies heeft uitgebracht en daarom in de ogen van appellant op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt op grond van het bezwaar heroverweging van het primaire besluit plaats. Naar zijn aard heeft het op de aanvraag om bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal genomen primaire besluit van een bestuursorgaan in beginsel slechts betrekking op de periode gelegen tussen de datum van de aanvraag en de datum waarop op de aanvraag is beslist en niet op de periode erna. Dit betekent dat de in eerstgenoemde periode relevante feiten en omstandigheden moeten worden vastgesteld. Aangezien het primaire besluit op grond van het bezwaar moet worden heroverwogen, dienen feiten en omstandigheden, die eerst dan naar voren zijn gekomen en die een ander licht werpen op, dan wel anderszins van betekenis zijn voor de vaststelling van de voor de beoordelingsperiode relevante feiten en omstandigheden, bij de heroverweging in aanmerking te worden genomen.
Gelet hierop heeft het IMK bij het opstellen van zijn advies van 7 februari 2002 terecht mede rekening gehouden met de jaarrekening over het jaar 2000, zoals deze door appellant zelf ter beschikking is gesteld. Dat dit is gebeurd in een latere procedure naar aanleiding van een nieuwe aanvraag kan daaraan niet in de weg staan, nu gesteld noch gebleken is dat appellant die jaarrekening onder enig voorbehoud ter beschikking heeft gesteld.
Van vooringenomenheid van de adviseur bij het opstellen van het advies van 7 februari 2002 is de Raad niet gebleken. Het enkele feit dat de adviseur ook het eerste advies heeft uitgebracht, brengt niet met zich dat gesproken moet worden van vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb.
Het is de Raad ten slotte niet gebleken dat het advies van 7 februari 2002 onzorgvuldig is voorbereid dan wel ondeugdelijk is gemotiveerd. De gegevens van de jaarrekening 2000 bevestigen het standpunt van het IMK dat appellant zijn omzet, privé-opnamen en kostenpositie veel te rooskleurig heeft ingeschat. Voorts bevestigt die jaarrekening het standpunt van het IMK dat bij de beoordeling van de aanvraag van 8 augustus 2000 uitgegaan mocht worden van historische gegevens aangezien die jaarrekening daarmee in grote lijnen in overeenstemming is. Appellant heeft, alhoewel hij daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad, geen concrete en verifieerbare feiten naar voren gebracht waaruit blijkt dat de gegevens waarvan het IMK in zijn advies van 7 februari 2002 is uitgegaan feitelijk onjuist zijn.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2004.
(get) Th.C. van Sloten
(get) R. van den Munckhof