[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van l januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is door mr. P.A.M. Staal, advocaat te Woerden, op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 juli 2002, nr. 01/1903 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 3 november 2004, waar appellant noch zijn gemachtigde is verschenen, terwijl gedaagde -zoals tevoren bericht- eveneens niet is verschenen.
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1. In verband met werkloosheid die is ontstaan ten gevolge van beëindiging van appellants dienstbetrekking bij [werkgeefster] (hierna: [werkgeefster]) heeft appellant een uitkering ingevolge de WW ontvangen over de perioden van 21 november 1994 tot en met 12 februari 1995 en van 15 mei 1995 tot en met 20 augustus 1995.
2.2. In het kader van een grootschalig strafrechtelijk onderzoek tegen [werkgeefster] dan wel haar directeur J. en enkele werknemers van [werkgeefster], zijn zogenoemde weeklijsten en is een rode multomap in beslag genomen. Op de weeklijsten vermeldde J. het nummer van de week, het project waar in die week werd gebouwd, de namen van werknemers die op het project hebben gewerkt en de dagen waarop en het aantal uren waarin zij daar hebben gewerkt. Een deel van die gegevens is met de pen genoteerd en deze gegevens zijn verwerkt in de officiële loonadministratie. Een ander deel is met potlood geschreven. De laatst bedoelde gegevens zijn niet in die loonadministratie verwerkt. In de rode multomap had J. overzichten van betalingen genoteerd, gedaan aan met name genoemde werknemers in de periode van week 25 van het jaar 1997 tot en met week 24 van het jaar 1998.
Gedaagde heeft de gegevens van twee willekeurige werknemers P. en Z., welke gegevens met betrekking tot dezelfde perioden voorkomen op de weeklijsten en in de rode multomap, met elkaar vergeleken en heeft uit de in de rode multomap vermelde betalingen afgeleid dat deze werknemers gedurende bepaalde, op de weeklijsten vermelde perioden zwart hebben gewerkt. Gedaagde heeft vervolgens de algemene conclusie getrokken dat alle werknemers die in potlood op de weeklijsten zijn vermeld in de daarop aangegeven omvang zwart hebben gewerkt.
2.3. De naam van appellant komt ook voor op de weeklijsten maar in de multomap ontbreken betalingsgegevens over de relevante perioden omdat geen enkel gegeven over betalingen in andere perioden dan die vermeld in 2.2. door toedoen van J. aanwezig is.
In de lijn van de juist vermelde algemene conclusie neemt gedaagde ten aanzien van appellant echter eveneens het standpunt in dat hij arbeid heeft verricht in de perioden en omvang als met potlood vermeld op de weeklijsten.
2.4. Gedaagde stelt voorts dat appellant ten onrechte op zijn inkomstenformulieren geen opgave heeft gedaan van het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden. Deze werkzaamheden heeft appellant volgens gedaagde verricht in de perioden van 9 januari 1995 tot en met 12 februari 1995 gedurende 19 dagen op in totaal 147 uren, van 15 mei 1995 tot en met 18 juli 1995 gedurende 30 dagen op in totaal 203 uren en van 14 augustus 1995 tot en met 20 augustus 1995 gedurende 4 dagen op in totaal 32 uren.
2.5. Bij besluit van 10 augustus 2000 heeft gedaagde, onder toepassing van de artikelen 16 en 20 van de WW, bepaald dat appellant in de in 2.4. vermelde perioden over de gewerkte uren geen recht heeft op uitkering ingevolge de WW omdat hij niet werkloos was. Verder heeft gedaagde in dat besluit onder toepassing van artikel 36 van de WW van appellant een bedrag van f 9.190,55 (€ 4.170,49) teruggevorderd wegens onverschuldigd betaalde WW-uitkering. Bij het bestreden besluit van 10 oktober 2001 zijn appellants bezwaren tegen het besluit van 10 augustus 2000 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden dat gedaagde terecht en op goede gronden heeft besloten dat appellant geen recht heeft op een uitkering ingevolge de WW met betrekking tot de perioden hier in geding. Voorts blijft appellant deswege van mening dat het terugvorderingsbesluit evenmin op goede gronden berust. Appellant heeft betoogd dat hij niet zwart heeft gewerkt en dat evenmin gebleken is van aan hem gedane betalingen. Zijn naam komt niet in de rode multomap voor met betrekking tot de perioden die ten aanzien van hem zijn vermeld op de weeklijsten. Dat zijn naam op deze weeklijsten wel voorkomt schrijft appellant hieraan toe dat J. op basis van deze weeklijsten fictieve uren bij opdrachtgevers declareerde.
5. De vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden beantwoordt de Raad met de rechtbank bevestigend.
5.1. De Raad volgt gedaagde in het betoog dat het onderzoek naar de gegevens met betrekking tot de werknemers P. en Z. genoegzaam aantoont dat de op de weeklijsten met potlood genoteerde werknemers blijkens het voorkomen van hun naam in de rode multomap zwart hebben gewerkt in een omvang als vermeld op de weeklijsten. Dat de naam van appellant niet in de rode multomap is terug te vinden, acht de Raad dan ook niet beslissend. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat over de desbetreffende periode geen enkel betalingsgegeven, ook niet met betrekking tot andere werknemers, in die map voorkomt. Voorts kan uit de overige voorhanden gegevens met voldoende zekerheid worden afgeleid dat de vermelding in potlood van een naam en overige gegevens op de weeklijst betekent dat de desbetreffende werknemer arbeid heeft verricht in de perioden en omvang als daarop vermeld. De Raad wijst hierbij op het volgende.
5.1.1. Boekhouder R., die bij [werkgeefster] in dienst was van 3 juni 1996 tot en met 5 oktober 1997, en die belast was met de loonadministratie en personeelsmutaties, alsmede met meldingen in het kader van de WW, heeft tegenover de opsporingsambtenaren stellig verklaard dat J., die op dezelfde kamer werkte als hij, op de weeklijsten met pen de werknemers vermeldde die wit hadden gewerkt en met potlood de werknemers die zwart hadden gewerkt, en dat deze laatsten het zwart verdiende loon contant kregen uitbetaald.
5.1.2. Een aantal werknemers van [werkgeefster] heeft erkend dat zij zwart hebben gewerkt in de ten aanzien van hen aangegeven perioden. Hun werkzaamheden en de omvang waarin deze zijn verricht, zijn in potlood vermeld op de weeklijsten. De wijze waarop de gegevens van appellant in potlood zijn vermeld op de weeklijsten verschilt niet van de wijze waarop de gegevens van deze andere werknemers daarop zijn vermeld.
5.1.3. Appellants standpunt dat de met potlood genoteerde uren zogenoemde fictieve uren zijn, acht de Raad met de rechtbank volstrekt onaannemelijk. [werkgeefster] placht te werken op basis van een vaste aanneemsom zodat geen facturering plaatsvond op basis van gewerkte uren. De weeklijsten waren klaarblijkelijk uitsluitend voor intern gebruik bestemd.
Zij konden, zoals uit de stukken blijkt, evenmin dienen voor nacalculatie.
5.2. Nu geen andere grieven terzake van de herziening van de uitkering noch zelfstandige bezwaren tegen de terugvordering zijn aangevoerd, luidt de conclusie dat het bestreden besluit op een deugdelijke grondslag berust en de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
6. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004.