ECLI:NL:CRVB:2004:AR7521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/569 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht bij aanvraag om bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om de aanvraag van gedaagde voor een bijstandsuitkering, die door het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat buiten behandeling is gelaten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die het besluit van appellant had vernietigd. Gedaagde had op 10 oktober 2001 een aanvraag ingediend, maar had niet tijdig de benodigde gegevens overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van appellant. De Raad oordeelt dat gedaagde vanaf het moment van zijn aanvraag op de hoogte had moeten zijn van de noodzaak om het huurcontract van zijn woonruimte te overleggen. De Raad stelt vast dat de termijn voor het aanleveren van de gevraagde documenten redelijk was en dat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken. De Raad komt tot de conclusie dat het besluit van 14 maart 2002, waarin de aanvraag buiten behandeling werd gelaten, terecht is gehandhaafd. De rechtbank had ten onrechte het besluit vernietigd, waardoor de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/569 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder appellant wordt in dit geding mede begrepen de Bestuurscommissie Sociale Voorzieningen van de gemeente Waalwijk, die tot 1 januari 2003 bevoegd was tot het nemen van besluiten op bezwaar, alsmede het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, naar welk college die bevoegdheid per 1 januari 2003 is teruggegaan en dat zijn bevoegdheden ter uitvoering van de Algemene bijstandswet (Abw) per 1 januari 2004 heeft overgedragen aan het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 december 2002, reg.nr. 02/766 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 oktober 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. F.J.A. Hustin, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat, en waar gedaagde is verschenen bij gemachtigde mr. M. van Beurden, advocaat te Waalwijk.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft op 10 oktober 2001 een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Appellant heeft geconstateerd dat gedaagde niet alle informatie heeft verstrekt die in verband met het onderzoek noodzakelijk is. Bij brief van 23 oktober 2001 heeft appellant gedaagde verzocht om voor 6 november 2001 alsnog een aantal gegevens te verstrekken, waaronder een huurcontract/kamerhuurcontract. Daarbij is aangegeven dat indien geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek, de aanvraag niet verder in behandeling zal worden genomen. Op 29 oktober 2001 is gedaagde verhuisd van de [adres 1] te [woonplaats] naar de [adres 2] te [woonplaats]. Bij brief van 16 november 2001 heeft appellant gedaagde nogmaals een hersteltermijn gegund om een aantal duidelijk aangegeven bewijsstukken over te leggen, waaronder de huurovereenkomst van de woonruimte op het adres [adres 1]. Ditmaal is daarbij medegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling zal worden genomen indien de gevraagde bewijsstukken op 23 november 2001 niet zijn overgelegd.
Bij besluit van 28 november 2001 heeft appellant de aanvraag om een bijstandsuitkering van gedaagde van 10 oktober 2001 met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten op de grond dat gedaagde niet binnen de daarvoor gestelde termijn alle voor de beoordeling van zijn aanvraag noodzakelijke gegevens had overgelegd. Bij zijn bezwaarschrift van 7 januari 2002 heeft gedaagde het huurcontract van de woonruimte aan de [adres 1] alsnog verstrekt. Bij besluit van 14 maart 2002 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 28 november 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 maart 2002 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe is overwogen dat er aanleiding was om af te wijken van het beginsel, dat bij besluiten als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat gedaagde redelijkerwijs niet in staat is geweest om de huurovereenkomst binnen de gestelde termijn te verstrekken, aangezien het pand [adres 1] veelvuldig van eigenaar is gewisseld waardoor het volgens de rechtbank niet onaannemelijk is dat het voor gedaagde moeilijk was om de betreffende eigenaar op te sporen. De rechtbank heeft het voorts niet onaannemelijk geacht dat gedaagde pas uit de brief van 16 november 2001 heeft afgeleid dat hij het huurcontract van de [adres 1] diende te verstrekken, zodat de hersteltermijn niet aan de ruime kant was.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt allereerst vast dat in hoger beroep niet in geschil is dat de huurovereenkomst van de woonruimte aan de [adres 1] nodig was om het recht op bijstand van gedaagde te kunnen beoordelen.
De Raad stelt voorts vast dat het huurcontract niet binnen de door appellant gestelde termijn(en) is verstrekt.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het gedaagde al vanaf 10 oktober 2001 duidelijk kon zijn dat hij het huurcontract van de woonruimte aan de [adres 1] diende over te leggen. Op dat moment was er immers nog geen sprake van een ander adres en uit de stukken blijkt ook niet dat appellant toen al op de hoogte was van een verhuizing per 29 oktober 2001. Bovendien heeft appellant in de brief van 16 november 2001, toen misverstand over de vraag welk huurcontract was bedoeld denkbaar was, uitdrukkelijk het adres [adres 1] vermeld. Nu gedaagde bovendien tot tweemaal toe een hersteltermijn is gegund, eerst tot 6 november 2001 en vervolgens tot 23 november 2001, acht de Raad de termijn waarbinnen hij het gevraagde contract diende te verstrekken alleszins redelijk. Overigens is niet gebleken dat gedaagde gedurende de laatstgeboden hersteltermijn heeft verzocht om verlenging van de termijn.
Evenals appellant is de Raad verder van oordeel dat het tot de eigen verantwoordelijkheid behoort om te beschikken over een huurcontract van de woonruimte die men bewoont, zodat in het algemeen mag worden aangenomen dat men redelijkerwijs in staat is om een dergelijk contract te verstrekken. Aan het feit dat het pand vaak van eigenaar wisselde, kent de Raad niet dezelfde betekenis toe als de rechtbank heeft gedaan. Blijkens de in beroep alsnog overgelegde huurcontracten woonde gedaagde vanaf 20 april 1999 op het adres [adres 1] en huurde hij van 1 maart 2001 tot zijn vertrek per 29 oktober 2001 van dezelfde verhuurder. Voor zover hij gedurende deze periode niet zou hebben geweten wie de verhuurder was, dan wel (nog) niet over een huurcontract zou hebben beschikt, dienen de gevolgen daarvan voor zijn rekening en risico te blijven.
Naar aanleiding van de namens gedaagde ingenomen stelling, dat in ieder geval bijstand verleend had moeten worden vanaf 29 oktober 2001, overweegt de Raad ten slotte nog dat, daargelaten dat niet is gebleken dat gedaagde met ingang van die datum een nieuwe aanvraag heeft ingediend, in dit geding de aanvraag om bijstand van 10 oktober 2001 ter beoordeling staat.
Uit het vorenstaande volgt dat bij het besluit van 14 maart 2002 terecht het besluit om de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Abw buiten behandeling te stellen is gehandhaafd. Ten onrechte is dat besluit door de rechtbank vernietigd, zodat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 14 maart 2002 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2004.
(get.) mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns
(get.) mr. R. van den Munckhof
TTAG 23/11’04