ECLI:NL:CRVB:2004:AR7505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A.B.J. van der Ham
- H.J. de Mooij
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting en verzwegen inkomen uit handelsactiviteiten
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Lina, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijstandsuitkering ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 november 2004, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, werd vertegenwoordigd door mr. H. Ummels.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar partner aanzienlijke inkomsten uit handelsactiviteiten hebben verzwegen, wat leidt tot schending van de inlichtingenverplichting. Dit heeft gevolgen voor de beoordeling van hun recht op bijstand in de periode van 5 november 1992 tot en met 30 september 1997. De Raad heeft eerder in een uitspraak van 9 januari 2001 bevestigd dat de aanvragen van appellante en haar partner voor bijstand terecht zijn afgewezen, omdat zij niet voldaan hebben aan het verzoek om relevante financiële gegevens te overleggen.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die recht geven op bijstand. De Raad oordeelt echter dat appellante niet heeft aangetoond dat zij op het moment van de nieuwe aanvraag voldeed aan de vereisten voor bijstand. De Raad bevestigt dat het op de weg van appellante ligt om aan te tonen dat haar situatie is veranderd, wat zij niet heeft gedaan. De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. H.J. de Mooij als leden, in aanwezigheid van griffier S.W.H. Peeters, en is openbaar uitgesproken op 30 november 2004.