ECLI:NL:CRVB:2004:AR5591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3010 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de bijzondere bijstand voor woonkosten en de behandeling van een hypothecaire schuld

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. P.P.F. Tummers, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de hoogte van de bijzondere bijstand voor woonkosten werd vastgesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de gemeente Nijmegen, gedaagde, de aan appellant toegekende bijzondere bijstand van ƒ 290,-- per maand terecht had vastgesteld. Appellant betwistte dit, met name de beslissing van gedaagde om een door hem gestelde hypothecaire schuld van ƒ 100.000,-- aan mevrouw [naam mevrouw] buiten beschouwing te laten bij de berekening van de woonkostentoeslag.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. De Raad oordeelde dat appellant erkende dat er geen aflossingen of rente betalingen op de gestelde schuld aan mevrouw [naam mevrouw] hadden plaatsgevonden. Dit leidde de Raad tot de conclusie dat gedaagde de beweerdelijk verbonden rente- en aflossingsverplichtingen terecht niet had meegenomen in de berekening van de woonkostentoeslag. De Raad concludeerde dat er ten tijde van de aanvraag op 21 juni 2000 geen sprake was van kosten die in aanmerking genomen moesten worden volgens de Algemene bijstandswet.

De Raad verwierp ook de argumenten van appellant over de handelwijze van zijn accountant, aangezien deze niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en zag hij geen aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. J.J.A. Kooijman als leden, met S.W.H. Peeters als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 november 2004.

Uitspraak

02/3010 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Houben, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 april 2002, reg.nr. Awb 01/783.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is nog een besluit van gedaagde aan de Raad overgelegd.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 september 2004, waar namens appellant is verschenen mr. P.P.F. Tummers, advocaat te Nijmegen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.J.F. Widdershoven, werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
II. MOTIVERING
De feiten die in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
In dit geding is de vraag aan de orde of gedaagde de aan appellant met ingang van 21 juni 2000 toegekende bijzondere bijstand voor woonkosten terecht niet hoger heeft vastgesteld dan op een bedrag van ƒ 290,-- per maand.
In het bijzonder verschillen partijen van mening over de vraag of gedaagde bij de vaststelling van de woonkostentoeslag terecht een door appellant gestelde hypothecaire schuld van ƒ 100.000,-- van appellant aan mevrouw [naam mevrouw] (hierna: [naam mevrouw]) buiten beschouwing heeft gelaten.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank die vraag bevestigend beantwoord en heeft zij het beroep tegen het besluit van gedaagde van 16 maart 2001 ongegrond verklaard.
Mede gelet op hetgeen namens appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Nu appellant heeft erkend dat ten tijde hier van belang ten aanzien van de gestelde schuld aan [naam mevrouw] geen enkele aflossing heeft plaatsgevonden en dat er over die schuld ook geen rente is betaald, komt de Raad tot de conclusie dat gedaagde de aan die schuld beweerdelijk verbonden rente- en aflossingsverplichtingen bij de berekening van de woonkostentoeslag terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Hieruit volgt immers dat de schuld aan [naam mevrouw] niet heeft geleid tot hogere woonlasten van appellant, zodat er ten tijde van de onderhavige aanvraag, 21 juni 2000, in zoverre ook geen sprake was van kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet.
De vanwege appellant eerst ter zitting van de Raad naar voren gebrachte, beweerdelijk ondeugdelijke handelwijze van de toenmalige accountant van appellant, doet hieraan niet af.
In hetgeen overigens namens appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2004.
(get) Th.C. van Sloten
(get) S.W.H. Peeters
MdH41028