ECLI:NL:CRVB:2004:AR5553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4202 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering en sollicitatieplicht onder de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en kreeg te maken met een korting op haar uitkering vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante in de periode van 11 juni 2001 tot en met 8 juli 2001 niet voldoende had gesolliciteerd, wat leidde tot een korting van 20% op haar uitkering, die later werd gematigd tot 10%. Omdat appellante binnen twee jaar opnieuw dezelfde regel had overtreden, werd haar uitkeringspercentage verder verlaagd tot 55%.

Tijdens de zitting op 29 september 2004 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, betoogd dat zij om medische redenen niet in staat was om te solliciteren en dat haar door de verzekeringsarts van het Uwv was meegedeeld dat zij niet hoefde te solliciteren. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat deze stelling niet wordt ondersteund door bewijs. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2004.

Uitspraak

02/4202 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van l januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 juli 2002, nr. Awb 01-1576 WW H V59 G17 K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 september 2004. Appellante is in persoon verschenen met bijstand van mr. J.P. van Vulpen, advocaat te Haarlem. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hilten, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
2.1. Appellante ontving een uitkering ingevolge de WW.
2.2. Bij besluit van 25 juli 2001 heeft gedaagde appellante meegedeeld dat gebleken is dat zij in de periode van 11 juni 2001 tot en met 8 juli 2001 onvoldoende sollicitatie- activiteiten heeft ontplooid. Daarom wordt haar uitkering met ingang van 9 juli 2001 gedurende 16 weken gekort met 20%. Gelet op appellantes omstandigheden wordt het kortingspercentage gematigd tot 10. Omdat zij binnen twee jaar voor de tweede keer dezelfde regel heeft overtreden, wordt haar uitkeringspercentage verder verlaagd tot 55. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 30 oktober 2001.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Appellante bestrijdt de aangevallen uitspraak met de stelling dat haar ten onrechte verweten wordt dat zij onvoldoende heeft gesolliciteerd. Zij was echter om medische redenen niet in staat te solliciteren en haar was bovendien door gedaagdes verzekeringsarts R. gezegd dat zij om die redenen niet behoefde te solliciteren.
4.2. De Raad volgt appellante niet in dit betoog. Hij onderschrijft dienaangaande hetgeen de rechtbank heeft overwogen met dien verstande dat voor de Raad, mede op grond van hetgeen te zijner zitting door gedaagde uit een rapport van die verzekeringsarts is geciteerd, vast is komen te staan dat die arts geen mededeling aan appellante heeft gedaan als door haar beweerd.
4.3. Het zojuist overwogene betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004.
(get.) T. Hoogenboom
(get.) L. Karssenberg