ECLI:NL:CRVB:2004:AR5533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheidsgebrek bij hoger beroep door Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep, ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 juli 2003. Het hoger beroep was ingediend door M. de Haas, administratief medewerker van de Afdeling Bezwaar en Beroep van het Uwv, maar de Raad stelde vast dat deze medewerker niet bevoegd was om het hoger beroep in te stellen. De vertegenwoordiger van appellant bevestigde ter zitting dat de bevoegdheid tot het instellen van hoger beroep niet was gemandateerd aan de ondertekenaar van het beroepschrift. Dit leidde tot de conclusie dat het beroepschrift van 21 augustus 2003 een bevoegdheidsgebrek vertoonde.
Appellant stelde dat het bevoegdheidsgebrek niet relevant was omdat het beroepschrift van 30 september 2003, ondertekend door een juridisch medewerker, de gronden voor het hoger beroep bevatte. De Raad oordeelde echter dat de indiening van dit beroepschrift niet betekende dat het eerdere bevoegdheidsgebrek was hersteld. Bovendien was het beroepschrift van 30 september 2003 ingediend na de termijn voor het instellen van hoger beroep, waardoor het niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste mandatering bij het indienen van hoger beroep en de gevolgen van een bevoegdheidsgebrek. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskostenveroordeling.