ECLI:NL:CRVB:2004:AR4569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5326 WAO + 03/5327 WAO + 03/5328 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en gedifferentieerde premie

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2004, gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan een betrokkene en de gevolgen daarvan voor de gedifferentieerde premie die appellanten, drie werkgevers, moesten betalen. De appellanten, die delen van de onderneming van de betrokkene hadden overgenomen, waren in beroep gegaan tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) die hun bezwaren tegen de vaststelling van de gedifferentieerde premie ongegrond verklaarden. De premies waren mede gebaseerd op de WAO-uitkering die aan de betrokkene was toegekend.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten niet konden aanvoeren dat hen de mogelijkheid was onthouden om op te komen tegen het besluit tot toekenning van de WAO-uitkering aan de betrokkene. Dit betoog werd als feitelijk ongegrond beschouwd. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat artikel 87e van de WAO het niet mogelijk maakt om grieven over de toekenning van een WAO-uitkering op te werpen in een procedure over de gedifferentieerde premie. De Raad bevestigde dat de rechtbank de beroepen van de appellanten terecht ongegrond had verklaard.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de door appellanten ingebrachte grieven niet konden slagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en de leden R.C. Stam en M. Greebe. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M. Renden.

Uitspraak

03/5326 WAO + 03/5327 WAO + 03/5328 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[werkgever 1], [werkgever 2] en [werkgever 3], alle gevestigd te [vestigingsplaats], appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de op
15 september 2003 tussen partijen onder kenmerk 02/1603, 02/1649 en 02/1827 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 27 augustus 2004, waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. K.D. van Someren, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en appellanten niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluiten van 20 juni 2002 en 5 augustus 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 26 november 2001, tot vaststelling van de over 2002 ten laste van appellanten komende, gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De hoogte van deze gedifferentieerde premie is telkens mede bepaald op grond van de aan [naam betrokkene] (hierna: betrokkene) met ingang van 4 februari 1999 toegekende WAO-uitkering. Betrokkene was van 1 november 1997 tot 31 oktober 1998 werkzaam in dienst van [werkgever 4]. Appellanten hebben delen van deze onderneming overgenomen. Gedaagde heeft telkens een deel van de aan betrokkene in 2000 betaalde WAO-uitkering voor de berekening van de gedifferentieerde premie aan appellanten toegerekend.
De rechtbank heeft naar het oordeel van de Raad de beroepen van appellanten terecht en op goede gronden ongegrond verklaard.
In hoger beroep is niet (langer) in geschil de hoogte van het premieloon of de wijze waarop gedaagde toepassing heeft gegeven aan artikel 78, vierde lid, van de WAO.
Het betoog van appellanten dat hen de mogelijkheid is onthouden op te komen tegen het besluit tot toekenning van een WAO-uitkering aan betrokkene, mist feitelijke grondslag.
Blijkens zijn uitspraak van 4 december 2003, USZ 2004/23, verhindert artikel 87e van de WAO dat een grief die ziet op de toekenning van een WAO-uitkering, daaronder begrepen de ingangsdatum van die uitkering, in een geding omtrent de vaststelling van de gedifferentieerde premie met vrucht kan worden opgeworpen. Uit die uitspraak blijkt tevens dat de door appellanten opgeworpen grief met betrekking tot de (controle op de) reïntegratie-inspanningen door gedaagde niet slaagt.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter, en mr. R.C. Stam en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van
M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2004.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Renden.