ECLI:NL:CRVB:2004:AR4411
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit inzake onvervreemdbaarheid van WW-uitkering
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de onvervreemdbaarheid van een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Appellant, woonachtig in België, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen van de WW en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad concludeert dat de brief van 8 oktober 1997, waarin appellant werd meegedeeld dat zijn verzoek om een gedeelte van de WW-uitkering van [betrokkene] niet kon worden ingewilligd, geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb bevatte. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. De WW kent geen specifieke grondslag die het Uwv de bevoegdheid verleent om een rechtshandeling te verrichten zoals door appellant verzocht.
Daarom komt de Raad tot de conclusie dat het bezwaar van appellant ten onrechte is ontvangen door gedaagde. De Raad verklaart appellant alsnog niet-ontvankelijk in zijn bezwaar, en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt bepaald dat het Uwv aan appellant het gestorte recht vergoedt. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent de onvervreemdbaarheid van uitkeringen onder de WW.