ECLI:NL:CRVB:2004:AR3910

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4844 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van de gedifferentieerde premie op grond van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 28 augustus 2002. De rechtbank had het besluit van het Uwv om de gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1999 vast te stellen, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte artikel 87e van de WAO had tegengeworpen aan de gedaagde, een B.V. die in dit geding betrokken was. Het Uwv was van mening dat de rechtbank het besluit niet had mogen vernietigen, maar in plaats daarvan de medische stukken aan de gemachtigde van de gedaagde had moeten toezenden, zoals voorgeschreven in artikel 8:32, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het betoog van het Uwv slaagde en dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden. De Raad besloot echter af te zien van terugverwijzing naar de rechtbank, omdat de gedaagde tijdens de zitting had aangegeven zijn bezwaren tegen de toekenning en de hoogte van de WAO-uitkering te laten varen. Hierdoor verklaarde de Raad het inleidend beroep ongegrond en zag hij geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

02/4844 WAO
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[Naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen door de rechtbank Leeuwarden op 28 augustus 2002 onder kenmerk 99/440 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 21 september 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen
door mr. K.D. van Someren en E. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv, en namens gedaagde is verschenen
J.H.C. van Dongen, werkzaam bij de Metaalunie te Nieuwegein.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 21 november 1998 heeft appellant de voor gedaagde geldende gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1999 vastgesteld. Bij die vaststelling is mede in aanmerking genomen de in 1997 aan [Naam werknemer] (hierna: werknemer) betaalde WAO-uitkering.
Het hiertegen gerichte bezwaar van gedaagde is, voor zover nog van belang, bij het bestreden besluit van 23 maart 1999 ongegrond verklaard.
In de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, met bepalingen over griffierecht en proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, kort gezegd, dat appellant gedaagde ten onrechte artikel 87e van de WAO heeft tegengeworpen.
Hiertegen keert zich het hoger beroep. De rechtbank had in de visie van appellant het bestreden besluit niet moeten vernietigen, maar met toepassing van artikel 8:32, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de, alsnog door de rechtbank op te vragen, medische stukken aan de gemachtigde van gedaagde moeten toezenden.
Dit betoog slaagt. De Raad volstaat met te verwijzen naar zijn uitspraak van 13 februari 2002 in de zaak ter griffie bekend onder nummer 00/6205, LJN-nummer: AD9974 en gepubliceerd in USZ 2002/101 en RSV 2002/130. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Desondanks ziet de Raad in dit geval af van de terugverwijzing naar de rechtbank met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet. De reden hiervoor is dat gedaagde ter zitting van de Raad uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven zijn eerder aangevoerde bezwaren tegen de toekenning en de hoogte van de aan de werknemer toegekende WAO-uitkering te laten varen.
Onder deze omstandigheden zal de Raad het inleidend beroep (zelf) ongegrond verklaren.
De Raad ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
7 oktober 2004.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A. Kovács.