ECLI:NL:CRVB:2004:AR3449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2546 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsmogelijkhedenonderzoek

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 april 2003, waarin zijn beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand, dat zijn bijstandsuitkering opschortte en introk, ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 31 augustus 2004, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde niet vertegenwoordigd was.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant opgeroepen was voor een gesprek over zijn arbeidsmogelijkheden, maar niet op de oproep heeft gereageerd. Dit leidde tot de opschorting van zijn bijstandsuitkering op 1 januari 2002, op basis van artikel 69 van de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad oordeelt dat appellant onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek, wat gedaagde verplichtte om de bijstandsverlening op te schorten.

Het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering is gebaseerd op artikel 69, vierde lid, van de Abw, dat bepaalt dat de bijstandsverlening ingetrokken kan worden als de belanghebbende niet binnen de gestelde termijn het verzuim herstelt. De Raad concludeert dat gedaagde terecht de bijstandsverlening heeft ingetrokken, maar dat het besluit niet in stand kan blijven omdat de opschorting en intrekking onterecht met terugwerkende kracht zijn ingegaan op 1 januari 2002, terwijl het verzuim pas op 2 januari 2002 begon. De Raad vernietigt het besluit van 4 maart 2002 en de aangevallen uitspraak, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven vanaf 2 januari 2002, wat betekent dat appellant recht heeft op bijstand voor 1 januari 2002.

De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen in aanmerking komende kosten zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2004.

Uitspraak

03/2546 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 15 april 2003 van de rechtbank Breda, reg.nr. 02/788 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 31 augustus 2004, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
In verband met een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van appellant is hij bij aangetekende brief van 13 december 2001 vanwege gedaagde opgeroepen te verschijnen voor een gesprek met een medewerker van bureau sociale zaken op 2 januari 2002. Appellant heeft niet op de brief gereageerd.
Gedaagde heeft naar aanleiding daarvan bij besluit van 3 januari 2002 met toepassing van artikel 69, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2002 opgeschort en hem alsnog de gelegenheid gegeven binnen 2 weken een nieuwe afspraak te maken.
Appellant heeft ook op de oproep van 3 januari 2002 niet gereageerd. Bij besluit van 18 januari 2002 heeft gedaagde het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2002 ingetrokken.
Bij besluit van 4 maart 2002 heeft gedaagde de bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 maart 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt het volgende.
Het opschortingsbesluit berust op toepassing van artikel 69, eerste lid, van de Abw. Die bepaling verplicht gedaagde tot opschorting van het recht op bijstand indien de belang-hebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek.
De Raad stelt vast dat appellant zonder aanwijsbare reden geen gehoor heeft gegeven aan de oproep van gedaagde van 13 december 2001 te verschijnen op 2 januari 2002, welke oproep verband hield met een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van appellant. Hierdoor heeft appellant onvoldoende medewerking verleend aan het onderzoek als bedoeld in het eerste lid van artikel 69 van de Abw. Gedaagde was derhalve gehouden het recht op bijstand op te schorten.
Het besluit tot intrekking van het recht op bijstand berust op toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw. Die bepaling verplicht gedaagde tot intrekking met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort indien de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Vaststaat dat appellant niet heeft gereageerd op de oproep van gedaagde van 3 januari 2002 om binnen twee weken een afspraak te maken, hoewel hij er uitdrukkelijk op is gewezen dat dit zal leiden tot beëindiging van het recht op uitkering. Dit verzuim valt appellant aan te rekenen. Weliswaar heeft appellant gesteld daartoe niet in de gelegenheid te zijn geweest vanwege zijn geestelijke toestand, maar deze grief kan naar het oordeel van de Raad niet slagen. Appellant heeft zijn stelling niet onderbouwd met enig
- medisch - stuk.
Aangezien de Raad evenmin is gebleken van dringende redenen als bedoeld in het vijfde lid van artikel 69 van de Abw, op grond waarvan gedaagde de bevoegdheid toekomt geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien, kan de Raad tot geen ander oordeel komen dan dat gedaagde gehouden was het besluit tot toekenning van bijstand in te trekken.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat gedaagde geen schriftelijke bevestiging van de ontvangst van zijn bezwaarschrift van 8 februari 2002 heeft verzonden. Weliswaar is gedaagde op grond van artikel 6:14 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden om de ontvangst van een bezwaarschrift schriftelijk te bevestigen, maar niet is gebleken dat appellant door het achterwege laten hiervan is benadeeld, zodat hieraan geen gevolgen worden verbonden.
Niettemin kan het besluit van 4 maart 2002 niet in stand blijven, omdat gedaagde de opschorting en intrekking heeft laten ingaan op 1 januari 2002. Vaststaat dat de eerste dag van het verzuim op 2 januari 2002 is gelegen. Ingevolge artikel 69, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw gaat de opschorting van het recht op uitkering in op de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Dit besluit dient derhalve te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. Gezien het voorgaande ziet de Raad aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit vanaf 2 januari 2002 in stand blijven. Dit betekent dat appellant over 1 januari 2002 nog uitkering toekomt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten omdat van in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 4 maart 2002;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, vanaf
2 januari 2002;
Bepaalt dat de gemeente Loon op Zand aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 116, -- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.
MvK27094