ECLI:NL:CRVB:2004:AR2853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1452 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het bestuursorgaan bij niet afwachten van hersteltermijn in aanvraagprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen. Appellant had op 7 maart 2001 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eibergen, gedaagde, had geconstateerd dat appellant niet voldoende gegevens had overgelegd om de aanvraag te kunnen behandelen. Gedaagde verzocht appellant om aanvullende gegevens te verstrekken, met de mededeling dat indien deze gegevens niet tijdig zouden worden aangeleverd, de aanvraag niet verder in behandeling zou worden genomen. Appellant heeft de gevraagde gegevens echter niet tijdig ingediend, wat leidde tot een besluit van gedaagde op 4 mei 2001 om de aanvraag niet verder te behandelen.

Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar gedaagde verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat gedaagde een nieuwe beslissing op het bezwaar moest nemen. Gedaagde handhaafde echter zijn eerdere besluit, wat leidde tot de huidige procedure. De voorzieningenrechter van de rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat gedaagde niet bevoegd was om de aanvraag van appellant niet te behandelen, omdat de hersteltermijn niet was afgewacht. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan de aanvrager de gelegenheid moet geven om de aanvraag aan te vullen binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn. Aangezien gedaagde de hersteltermijn niet had afgewacht, was het besluit om de aanvraag niet te behandelen onterecht. De Raad vernietigde het besluit van gedaagde en veroordeelde gedaagde in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

03/1452 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eibergen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, hoger beroep inge-steld tegen de met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 21 februari 2003, reg.nr. 02/1171 en 03/95.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 17 augustus 2004 waar voor appellant is versche-nen mr. H.H. van Steijn, kantoorgenoot van mr. Kobossen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. S.G. Kruit, werkzaam bij de gemeente Eibergen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 7 maart 2001 een aanvraag ingediend om uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Gedaagde heeft naar aanleiding van deze aanvraag geconstateerd dat appellant niet voldoende gegevens heeft overgelegd om die aanvraag in behandeling te nemen. Bij brief van 18 april 2001 heeft gedaagde appellant verzocht nadere gegevens te verstrekken. Het betreft hier aan- en verkoopbewijzen van twee nader aangeduide auto’s alsmede bewijsstukken van de financiering van deze auto’s en van een tweetal andere auto’s. Verzocht is deze gegevens voor 1 mei 2001 in te leveren waarbij is aangegeven dat het hier om een termijn van orde gaat. Tevens is appellant meegedeeld dat indien de betreffende gegevens niet op 1 mei 2001 zijn verstrekt, gedaagde hem vanaf dat moment een hersteltermijn geeft van veertien kalenderdagen. Ten slotte is, onder verwijzing naar artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, aangegeven dat indien de gegevens niet of niet volledig worden verstrekt dit tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen.
Bij besluit van 4 mei 2001 heeft gedaagde besloten dat de aanvraag van 7 maart 2001 niet verder in behandeling wordt genomen op de grond dat gedaagde nog steeds over onvoldoende gegevens beschikt om die aanvraag af te handelen. Aangegeven is nog dat appel-lant de gevraagde gegevens uiterlijk op 1 mei 2001 had dienen te verstrekken. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 25 juli 2001 ongegrond verklaard waarbij is verwezen naar artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 juli 2002 het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat gedaagde een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant dient te nemen.
Bij besluit van 2 augustus 2002 heeft gedaagde ter uitvoering van evengenoemde uitspraak het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de thans aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 2 augustus 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat gedaagde niet zonder reden de betreffende bescheiden heeft opgevraagd en dat niet is bestreden dat appellant deze informatie niet heeft verstrekt. Niet gebleken is dat appellant niet over de gevraagde bescheiden kon beschikken. Voorts is vastgesteld dat na ommekomst van de eerste termijn appellant weliswaar geen hersteltermijn is geboden. De voorzieningenrechter van de rechtbank is evenwel van oordeel dat dit verzuim niet kan leiden tot gegrondverklaring van het beroep aangezien is gebleken dat appellant niet voor 1 mei 2001 de gevraagde informatie heeft aangeleverd en ook niet binnen de aangekondigde extra twee weken.
Appellant kan zich niet met deze uitspraak verenigen voorzover hierbij het beroep onge-grond is verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbe-reiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Gelet op de tekst van de hierboven genoemde brief van 18 april 2001 kan de Raad de geboden termijn van veertien kalenderdagen vanaf 1 mei 2001, waarbinnen appellant de gelegenheid had zijn aanvraag aan te vullen, niet anders aanmerken dan als de in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bedoelde hersteltermijn.
Gedaagde heeft bij besluit van 4 mei 2001 appellant meegedeeld de aanvraag niet te behandelen. Nu gedaagde aldus de hersteltermijn niet heeft afgewacht, was gedaagde op 4 mei 2001 niet bevoegd te besluiten de aanvraag van appellant van 7 maart 2001 niet te behandelen. Dat, zoals de voorzieningenrechter van de rechtbank heeft overwogen, appellant niet ook voor 15 mei 2001 de gevraagde informatie heeft verstrekt doet hieraan niet af. Dit betekent dat het besluit op bezwaar van 2 augustus 2002 waarbij het primaire besluit van 4 mei 2001 is gehandhaafd dient te worden vernietigd. De voorzieningen-rechter van de rechtbank heeft dit ten onrechte nagelaten.
De Raad acht ten slotte termen aanwezig om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 2 augustus 2002 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-- te betalen door de gemeente Eibergen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Eibergen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal
€ 116,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en
mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.
GdJ
268