ECLI:NL:CRVB:2004:AR2746
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Herziening en nadere vaststelling van WAO-uitkering van appellante
In deze zaak gaat het om de herziening en nadere vaststelling van de WAO-uitkering van appellante, die oorspronkelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 15 februari 2002 heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) deze uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Zwolle. Vervolgens heeft appellante hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische problemen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 juli 2004, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. Q.J. van Leeuwen, en gedaagde door mr. A. van Elk. De Raad heeft de ingediende medische informatie van de behandelend psychiater dr. M. Telcioglu beoordeeld, maar concludeert dat deze informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat appellante op de relevante datum ernstiger beperkt was dan door gedaagde is aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter heeft in zijn commentaar op de ingediende informatie aangegeven dat het psychiatrisch onderzoek te laat is uitgevoerd en dat het rapport grotendeels onleesbaar is.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante geen doel treft. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 september 2004.