ECLI:NL:CRVB:2004:AR1576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verifieerbaarheid van sollicitatieactiviteiten in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 1 april 1999 een WW-uitkering ontving, had in het kader van de controle op de rechtmatigheid van zijn uitkering een werkbriefje moeten indienen, waarop hij zijn sollicitatieactiviteiten diende te vermelden. In het werkbriefje voor de periode van 14 februari 2000 tot 12 maart 2000 had appellant aangegeven twee sollicitaties te hebben verricht. Het Uwv concludeerde echter dat appellant onvoldoende had gesolliciteerd, wat leidde tot een verlaging van zijn WW-uitkering met 20% voor een periode van 16 weken.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en tijdens een hoorzitting enkele sollicitatiebrieven overgelegd. Het Uwv oordeelde dat niet alle brieven betrekking hadden op de relevante periode, en verklaarde de bezwaren ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat de ingediende brieven voldoende verifieerbare gegevens bevatten om aan te tonen dat hij had gesolliciteerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de ingediende brieven authentiek waren en dat appellant voldoende had aangetoond dat hij had gesolliciteerd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant. De Raad bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.