ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/713 AW + 03/715 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van functiebeschrijving en financiële compensatie in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 16 december 2002 geoordeeld dat de intrekking van de functiebeschrijving van betrokkene, die per 1 januari 1997 werkzaam was bij de gemeente, niet rechtmatig was. Betrokkene had in hoger beroep aangevoerd dat de intrekking van de functiebeschrijving niet met terugwerkende kracht had mogen plaatsvinden en dat hij aanspraak maakte op functiewaardering en inschaling volgens de oorspronkelijke functiebeschrijving. Het College voerde aan dat de rechtbank had verzuimd te erkennen dat de functiewaardering niet automatisch leidde tot een hogere inschaling.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 juni 2004. De Raad oordeelde dat de wijziging van de functiebeschrijving met terugwerkende kracht alleen kon plaatsvinden indien dit gepaard ging met financiële compensatie. De Raad oordeelde dat de door het College aangeboden compensatie van € 10.000,- bruto voldoende was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het College opdroeg een nieuw besluit op bezwaar te nemen, en bevestigde de uitspraak voor het overige. De Raad stelde vast dat de functiebeschrijving van 19 januari 1999 niet overeenkwam met de werkelijke taken van betrokkene, maar dat de intrekking van de functiebeschrijving met terugwerkende kracht gepaard moest gaan met compensatie voor de financiële gevolgen voor betrokkene.

Uitspraak

03/713 AW + 03/715 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, hierna: het College,
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats], hierna: betrokkene.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Elk van partijen heeft op bij (aanvullend) beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 december 2002, nr. 01/2014 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 juni 2004, waar betrokkene in persoon is verschenen en waar het College zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.G. Kerkhof, werkzaam bij CAPRA.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is per 1 januari 1997 geplaatst bij het "bedrijfsbureau in wording" van de sector Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer (ROB) van de gemeente Bergen op Zoom. Bij besluit van 19 januari 1999 heeft het College het Invoeringsplan Bedrijfsbureau SROB met daarin het takkenpakket, de organisatie en de formatie van de sector ROB definitief vastgesteld. Daarbij heeft ook vaststelling van de organieke functie-beschrijvingen plaatsgevonden. Blijkens de hem op 24 februari 1999 toegezonden functiebeschrijving is betrokkene geplaatst in de functie adviseur P&O/kwaliteitszorg, met als taak onder meer het coördineren van de werkzaamheden binnen de sectie P&O/kwaliteitszorg. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen rechtsmiddel ingesteld.
1.2. Bij besluit van 29 juni 1999 heeft het College voor betrokkene een beschrijving van de functie P&O-adviseur en een op die beschrijving gebaseerd rangordebesluit (tot waardering van die functie) vastgesteld. In deze functiebeschrijving is geen coördinatie-taak opgenomen. Blijkens het rangordebesluit is de functie gewaardeerd op het niveau van hoofdgroep IV met 12 punten. In overeenstemming hiermee is betrokkene, zoals voorheen, ingedeeld in salarisschaal 10. Na bezwaar heeft het College deze besluiten ingetrokken bij besluit van 5 september 2000, op de grond dat de gewijzigde functie-beschrijving niet volgens de voorgeschreven procedure tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij is aangegeven dat de functiebeschrijving van 19 januari 1999 weer geldt en dat over de waardering van de functie nog een besluit zal worden genomen.
1.3. Bij besluit van 27 maart 2001, verzonden 10 april 2001, heeft het College het beschrijvingsbesluit van 19 januari 1999 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997. Daarbij is het voornemen uitgesproken de beschrijving van de functie van betrokkene, zoals ook voor de twee andere P&O-adviseurs, gelijk te doen zijn aan de bij besluit van 29 juni 1999 vastgestelde beschrijving. Bij beslissing op bezwaar van 26 februari 2002 heeft het College de intrekking van de functiebeschrijving gehandhaafd, met dien verstande dat aan betrokkene ter compensatie van de gevolgde procedure een bedrag van f 3.000,- (thans € 1.361,35) netto is toegekend.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voorzover thans nog van belang, het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 26 februari 2002 vernietigd en bepaald dat het College een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak; tevens is een bepaling omtrent het griffierecht gegeven. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het niet de bedoeling van het College is geweest om aan de functie een coördinerende taak te verbinden, dat het betrokkene echter geenszins duidelijk behoefde te zijn dat de functie aanvankelijk onjuist was beschreven, dat het College onder deze omstandigheden bevoegd was de functiebeschrijving van 19 januari 1999 met terugwerkende kracht in te trekken, doch dat zulk een intrekking eerst rechtmatig is indien voldoende rekening wordt gehouden met de financiële belangen van betrokkene. Daarbij valt volgens de rechtbank te denken aan een bedrag gelijk aan het meerdere salaris bij inschaling in de naasthogere rang over de periode van 1 juli (lees:) 1997 tot 10 april 2001.
2. In hoger beroep heeft betrokkene aangevoerd dat de intrekking niet met terugwerkende kracht doch uitsluitend voor de toekomst had mogen geschieden. Hij verbindt hieraan de gevolgtrekking dat hij aanspraak heeft op functiewaardering en inschaling overeen-komstig de functiebeschrijving van 19 januari 1999. Dit leidt tot indeling in salaris-schaal 11, welke schaal ingevolge de van toepassing zijnde rechtspositionele voor-schriften behouden blijft indien de functie voor het vervolg beperkter wordt beschreven en lager wordt gewaardeerd. Aan dit structurele belang doet compensatie door middel van een bedrag ineens onvoldoende recht, aldus betrokkene.
3. Het hoger beroep van het College heeft betrekking op de berekening van de compen-satie. Nog daargelaten dat betrokkene aan de functiebeschrijving van 19 januari 1999 niet de verwachting mocht ontlenen op plaatsing in een hogere schaal, heeft de rechtbank volgens het College uit het oog verloren dat plaatsing in een hoger gewaardeerde functie in de regel niet onmiddellijk tot indeling in de functieschaal leidt, doch eerst na een zekere inwerkperiode, welke noodzakelijk is om de functie goed en volledig te kunnen vervullen. Met het oog op de onderlinge verhoudingen is het College niettemin bereid een compensatie te betalen van € 10.000,- bruto, ongeveer overeenkomend met de salarisver-meerdering bij beoordeling naar de functieschaal in de periode 1 januari 1998 tot 10 april 2001.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In de gemeente Bergen op Zoom geldt een systeem van organieke functie-beschrijving en -waardering. In de functiebeschrijving worden de taken vermeld die het College, als bevoegd gezag, aan de houder van de functie opdraagt. Het College kan de opgedragen taken in beginsel ook wijzigen en de functiebeschrijving aan die wijziging aanpassen. Daarvan uitgaande spitst het geding zich toe op de vraag of de thans nog aan de orde zijnde wijziging van de functiebeschrijving, in de zin van het schrappen van de coördinerende werkzaamheden, in verband met de rechtszekerheid van betrokkene ook met terugwerkende kracht kan plaatsvinden.
4.2. De Raad stelt vast dat de functiebeschrijving van 19 januari 1999 wat betreft de opneming van coördinerende taken niet overeenkwam met hetgeen in het eveneens op
19 januari 1999 vastgestelde invoeringsplan was vermeld. Na 19 januari 1999 is dan ook minst genomen onduidelijkheid blijven bestaan omtrent de vraag of binnen de sector ROB een onderverdeling in secties zou worden aangebracht die tot coördinatie aanleiding zou geven. Op 29 juni 1999 werd door het College duidelijkheid geschapen met de gewijzigde functiebeschrijving. Mede gezien zijn positie als personeelsfunctionaris, tevens opsteller van zowel de eerste functiebeschrijving als het invoeringsplan, had betrokkene deze onduidelijkheid kunnen onderkennen.
4.3. Voor de Raad is voorts op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene vanaf begin januari 1999 tot eind juni 1999 in opdracht van zijn leidinggevende daadwerkelijk enige coördinatiewerk-zaamheden heeft verricht. Gedurende die periode waren betrokkenes feitelijke werkzaamheden in overeenstemming met de functiebeschrijving van 19 januari 1999. De Raad tekent hierbij aan dat deze coördinerende werkzaamheden van beperkte omvang waren, nu op het van belang zijnde werkterrein naast betrokkene slechts één andere functionaris werkzaam was. Hoewel de Raad voorstelbaar acht dat betrokkene toch in enige mate rekende op waardering en plaatsing in schaal 11 als vervolg op de in geding zijnde beschrijving, moet worden geconstateerd dat zodanige waardering en plaatsing ten tijde van de wijziging van de beschrijving nog niet had plaatsgevonden en moet voorts worden gewezen op de hiervoor gesignaleerde onduidelijkheid.
4.4. De Raad is met het College van oordeel dat, nu betrokkene tijdelijk coördinerende werkzaamheden heeft verricht, de onderhavige wijziging van de functiebeschrijving met terugwerkende kracht alleen kon plaatsvinden, indien een en ander vergezeld gaat van financiële compensatie. Met de door het College inmiddels aangeboden € 10.000,- bruto acht de Raad voldoende compensatie geboden. De Raad kan betrokkene dan ook niet volgen in zijn betoog omtrent structurele doorwerking in de vorm van inschaling in schaal 11. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aldus zelf in de zaak voorzien.
4.5. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover daarbij opdracht is gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en komt voor het overige in aanmerking om te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij aan het College is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Bepaalt dat de gemeente Bergen op Zoom ter compensatie als onder 4.4. bedoeld aan betrokkene een bedrag betaalt van € 10.000,- (tienduizend euro) bruto;
Verklaart het bezwaar van betrokkene voor het overige ongegrond;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 februari 2002;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en
mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) L.N. Nijhuis.
HD
16.08