ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4069 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van herzieningsverzoek in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2004 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn verzoek om herziening. Het verzoek was niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden niet tijdig waren ingediend. De opposant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak en was op 15 juni 2004 ter zitting verschenen om zijn standpunt toe te lichten.

De Raad oordeelde dat de opposant de termijn voor het indienen van de gronden had overschreden. De termijn eindigde op 20 oktober 2003, maar de gronden waren pas op 21 oktober 2003 per fax ontvangen. De opposant stelde dat de termijn op 21 oktober 2003 eindigde, maar deze opvatting werd door de Raad als feitelijk onjuist bestempeld. De Raad concludeerde dat het verzuim van de opposant niet kon worden genegeerd en dat het verzet ongegrond was.

De uitspraak van de Raad van 25 november 2003, waarin het verzoek om herziening niet-ontvankelijk werd verklaard, werd bevestigd. De Raad zag geen aanleiding om de opposant in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, met de griffier aanwezig, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

03/4069 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 25 november 2003 het namens opposant ingediende verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
26 juni 2003, nummer 02/6202 NABW, met toepassing van de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
Die - eerstgenoemde - uitspraak berust op het oordeel dat de gronden van het verzoek niet binnen de gestelde termijn zijn aangevoerd en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet aangetekend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 15 juni 2004, van welke gelegenheid opposant gebruik heeft gemaakt.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 25 november 2003 steunt kort samengevat hierop, dat het ingediende verzoekschrift niet de gronden bevat waarop het verzoek berust, als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb en dat opposant, nadat hij de gelegenheid heeft gekregen dit verzuim te herstellen, de gronden niet binnen de door de griffier gestelde termijn heeft ingediend.
In geding is de vraag of het verzoek om herziening van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan in zijn uitspraak van
25 november 2003 is gegeven en overweegt daartoe het volgende.
Voor de Raad staat vast dat opposant de voor het indienen van de gronden gestelde termijn van twee weken na 6 oktober 2003 heeft overschreden, nu die termijn eindigde op 20 oktober 2003 en de gronden eerst op 21 oktober 2003 per fax bij de Raad zijn ontvangen.
In het verzetschrift en ter zitting van de Raad heeft opposant aangevoerd dat de gronden tijdig zijn ingediend aangezien de termijn eindigde op 21 oktober 2003.
Deze opvatting van opposant is feitelijk onjuist.
Naar het oordeel van de Raad kan hetgeen is aangevoerd daarom niet tot de conclusie leiden dat opposant het verzuim niet kan worden tegengeworpen.
Gelet op vorenstaande moet het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid aanhef en onder b, van de Awb ongegrond worden verklaard.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en
mr. R.M. van Male en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van
mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) I.D. Veldman.
TG07072004